Naar overzicht

Historisch boek waterschap over dijkdoorbraken

maandag 21 december 2020
prent-dijkdoorbraak-halfweg

Eeuwenlang beschermen de oude zeedijken rond ’t IJ steden als Amsterdam, Haarlem, Zaandam en Beverwijk tegen het oprukkende water. En nu is hun geschiedenis in een boek vastgelegd. Ook het Oer-IJ komt daarin aan de orde. Arnoud van Soest schreef daar voor de website van Oneindig Noord-Holland onderstaand artikel over. 

Diederik Aten werkt als historicus bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, dat actief is in het gebied ten noorden van het Noordzeekanaal, inclusief Texel. Paul Schevenhoven is archivaris van het Hoogheemraadschap van Rijnland, dat over archieven beschikt die tot 1255 terug gaan. Samen schreven ze een boek over de geschiedenis van de oude zeedijken rond het IJ, allereerst omdat er nog niets is op dat gebied, maar óók omdat het een geschikt onderwerp voor beide hoogheemraadschappen is om samen aan te pakken.

De dijken aan de noordkant van het IJ horen weliswaar bij wat nu het Hollands Noorderkwartier heet en de dijken aan de zuidkant vallen van oudsher onder Rijnland, maar uiteindelijk gaat het om het zelfde IJ.

Zeewering

Bij het IJ denkt menigeen als eerste aan de waterplas achter het Amsterdamse Centraal Station, waar ponten tussen het passerende scheepvaartverkeer door slalommen, maar eeuwenlang strekt het IJ zich uit van Durgerdam via Spaarndam tot voorbij Beverwijk, en aan de noordkant via Zaandam weer terug naar datzelfde Durgerdam.

Door inpoldering zijn de oude zeedijken rondom het IJ vaak midden in het land komen te liggen, en hebben ze hun functie als zeewering verloren. En een deel van de Spaarndammerdijk, die van Amsterdam naar Spaarndam bij Haarlem loopt, is door de aanleg van het westelijk havengebied uit zicht verdwenen.

Een gevaarlijke zee

Maar rond 1600 bestaat Noord-Holland vooral uit water. Aten legt uit dat je dan bij Beverwijk een zes kilometer brede duinstrook hebt – Holland op zijn smalst – die het gebied boven Beverwijk met de rest van Noord-Holland verbindt. En ja, het is een nat gebied, want je hebt een aantal grote meren die later zullen worden drooggemaakt, zoals Beemster, Purmer en Wijde Wormer. Aten: “Het IJ was een zee, en kon dus gevaarlijk zijn, omdat het ter hoogte van Amsterdam in open verbinding met de Zuiderzee stond. Zeeschepen konden van de Noordzee via de Zuiderzee het IJ opvaren en zo Amsterdam bereiken.”

Als Aten het IJ een gevaarlijke zee noemt, dan is dat omdat bij noordwesterstorm het water van de Noordzee de ondiepe Zuiderzee in en vervolgens naar het nog ondiepere IJ wordt gejaagd. “Door die ondiepte kon het water geen kant op en kreeg je hoge waterstanden. De dijken kregen het daardoor zwaar te verduren.”

Dijkdoorbraken

In het boek dat hij samen met Schevenhoven schreef worden diverse stormen en dijkdoorbraken beschreven.

Op 1 november 1675 begint het uit het zuidwesten te stormen. De volgende dag draait de wind, die in hevigheid toeneemt. Nog een dag later loopt het water in de Zuiderzee hoog op, totdat in de nacht van 4 op 5 november een extreem hoge waterstand wordt bereikt. Veel dijken langs de Zuiderzee en het IJ zijn daar niet tegen bestand. Als gevolg van al die doorbraken, die als Allerheiligenvloed de geschiedenis in zullen gaan, staat het land van de duinen tot Naarden onder water. 

Even ten oosten van Halfweg begeeft de Spaarndammerdijk het. Dat heeft verregaande gevolgen. In Amsterdam lopen pakhuizen en kelders onder; het water stroomt over de Nieuwendijk en staat tot op de Dam. Bij Halfweg slaat het watergeweld een gat van 140 meter breed en 10 meter diep in de Spaarndammerdijk. Om het gat te dichten, wordt een kistdam gebruikt, die met aarde en klei wordt gevuld. Dat mag niet baten, want als de dijk bijna dicht is, vernielt de noordwesterstorm van 18 op 19 december de kistdam over een lengte van 50 meter.

Het bestuur van Rijnland, waar de Spaarndammerdijk onder valt, laat oude schepen aanrukken om die in de dijkgaten te laten afzinken. Het werk gaat dag en nacht door, aan kaarsen worden honderden guldens uitgegeven. Maar de mannen die het karwei moeten klaren, hebben ook dorst, dus wordt er maar liefst voor 4.450 gulden aan bier ingeslagen. De heiers in Halfweg lusten blijkbaar geen bier; voor hen laat men brandewijn aanrukken. In maart 1676 is het gat bij Halfweg dicht. Een kronkel in de dijk, met daarachter de Grote Braak, herinnert nog steeds aan de doorbraak in die gedenkwaardige nacht van 4 op 5 november 1675.

Stormvloed 

De stormvloed van precies een eeuw later, in de nacht van 14 op 15 november 1775, is ook niet misselijk. De storm komt uit het zuidwesten, maar draait uiteindelijk naar het noordwesten, waardoor het water dat eerst uit de Zuiderzee is gezogen met grote kracht weer terug wordt geduwd. Wieringen verdwijnt grotendeels onder water, Marken helemaal. In Medemblik loopt het water de stad in, terwijl de lagere delen van Enkhuizen en Hoorn onder water komen te staan. In Monnickendam kan men tot bij het stadhuis varen. In Amsterdam lopen Kattenburg en de andere eilanden onder.

In Zaandam, waar net een kermis aan de gang is, stroomt het water met groot geweld huizen en kelders in. Om vijf uur de volgende ochtend wordt de noodklok geluid. Aanvankelijk lijkt er geen redden aan, maar uiteindelijk komt de massa in beweging, onder leiding van de molenbouwers en de bazen van de scheepswerven. Zij beginnen met het aanleggen van bekistingen op de bedreigde plekken.

Koemest

Bij het huis van Pieter de Lange spuit het water met een dikke straal door de dijk naar binnen. Met koemest, balken en planken slaagt men erin een doorbraak van de dijk te voorkomen. Op de kruin van de dijk wordt een met water gevulde schuit geschoven. Op sommige plekken schudden de woningen achter de dijk op hun fundamenten. Het binnentalud begint te verschuiven, waardoor de bruggen tussen de erven en de dijk in ongelofelijke bochten omhoog wordt gekromd. Met zandzakken, stro en hout probeert men de gaten in de dijk te stoppen, maar het stromende water maakt daar korte metten mee. Gelukkig wordt het eb, anders zouden de dijken zeker doorgebroken zijn. Kortom, het is een rampenfilm, maar dan in het echt.

Sluiswachters

Na afloop van de stormnacht is er vooral kritiek dat niemand echt de leiding heeft genomen, op enkele particulieren na. Dat moet voortaan anders. Er wordt een nieuw systeem opgetuigd waarbij de sluiswachters de dijkbaas moeten inlichten als het water 70 cm boven het stormpeil staat. Zo nodig worden niet alleen de dijkwerkers, maar ook de omwonende timmerbazen, boeren en landarbeiders opgeroepen om zich met gereedschap en materiaal naar de dijk te reppen. En als het nodig is moeten ook de boeren uit de streek in actie komen met hun knechten, schuiten vol mest, aarde of ander vulmateriaal.

Tot zover een paar ingrijpende dijkdoorbraken.

Verlaag de dijken

Uit de in het boek beschreven geschiedenis van de oude zeedijken rond het IJ blijkt dat er tegengestelde belangen zijn tussen de gebieden die rondom het IJ liggen. “De steden hielden de dijken heel goed in de gaten,” zegt Aten. Als voorbeeld noemt hij de dijken aan de noordkant van het IJ, die veel te lijden hebben gehad van de stormvloed van 25 december 1717, die later als Kerstvloed bekend zou staan. “Toen braken de Assendelverzeedijk en de Sint Aagtendijk bij Beverwijk op acht plekken door, waardoor het water tot Alkmaar en Hoorn kwam. Al dat land kwam onder water te staan. Na die overstroming worden de dijken hersteld en vervolgens stevig verhoogd. Steden als Amsterdam en Haarlem waren daar niet blij mee. Zij probeerden die dijken verlaagd te krijgen, want als de dijken aan de noordkant doorbreken, bij de buren dus, zakt de waterstand in het IJ en zijn de dijken aan de zuidkant, zoals de Spaarndammerdijk, gered.

Om dezelfde reden verzet de machtige wereldstad Amsterdam zich tegen het verhogen van de Slaperdijk tussen Spaarndam en Santpoort. “Het liefst hadden ze daar hélemaal geen dijk gehad. De dijk is er uiteindelijk toch gekomen, maar het compromis was dat de dijk laag zou blijven, zodat Amsterdam bij stormvloed niet onder zou lopen.”

Sint Aagtendijk

Op zijn beurt wil Rijnland, waarvan het bestuur in Leiden zetelt, weer de Sint Aagtendijk bij Beverwijk zo laag mogelijk houden. Als het water daar overheen stroomt bij stormvloed, komt het in ieder geval niet over de Slaperdijk en blijft de omgeving van Haarlem en Leiden droog. Amsterdam wil die verlaging niet, want schatrijke Amsterdammers hebben in de buurt van Beverwijk prachtige buitenplaatsen liggen, zoals Adrichem, Meerestein, Beeckestijn. En die mogen natuurlijk niet onder water lopen.

Pas vanaf 1795, als de Fransen Holland regeren, neemt de macht van steden als Amsterdam af. Voor het eerst komt er een centrale regering, die meer naar het landsbelang kijkt, waardoor de macht van de steden wordt ingeperkt. Aten: “Toen kon de Slaperdijk wèl verhoogd worden.”

Versnipperd

In hun slotbeschouwing maken Aten en Schevenhoven er geen geheim van dat ze het een goede zaak vinden dat de dijken tegenwoordig door grote waterschappen worden onderhouden. Aten: “Aan de noordkant had je een versnipperde wereld van kleine waterschapjes, die elk verantwoordelijk waren voor een klein stukje dijk. Er was bijvoorbeeld een apart waterschap voor een stukje dijk bij Zaandam van nog geen 300 meter, waarin wèl twee grote sluizen lagen die belangrijk waren voor de Zaanse industrie. Die kleine waterschappen hadden nòch de kennis, nòch het geld om hun dijken goed te beheren. Er moest dus altijd veel geld bij van rijk en provincie als de dijken doorbraken.”

Dat de grote dijkdoorbraken langs het IJ al vanaf eind negentiende eeuw niet meer voorkomen heeft alles te maken met de aanleg van het Noordzeekanaal, want om dat kanaal aan te kunnen leggen moet er bij Schellingwoude in 1872 een dijk komen, die het IJ van de Zuiderzee afsluit. Om de aanleg van het kanaal te financieren worden grote stukken land aan weerskanten van het nieuwe kanaal ingepolderd. Maar belangrijker: door de afsluiting bij Schellingwoude staat het IJ niet meer in open verbinding met de Zuiderzee, waardoor er bij storm geen watermassa’s meer het IJ in geperst kan worden.

Inpoldering

Door die inpoldering komen sommige oude zeedijken midden in het land te liggen en worden het uiteindelijk wegen die deel uitmaken van aantrekkelijk gelegen fiets- en wandelroutes. “Hier en daar maakt een infobord de verbaasde voorbijganger attent op het zeewater dat eens de dijk bespoelde,” zo schrijven de auteurs bijna poëtisch.

In 1948 neemt Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier de oude Westzanerzeedijk over, waarna deze de keien voor het verzwaren van andere dijken gebruikt. Een klein stukje van de met stenen beklede dijk, de steenglooiing, kan behouden worden. Aten: “Er waren al veel keien weggehaald en door gras vervangen, waarna Zaans Schoon zei: “Laat nou één stukje zitten, als herinnering aan hoe die oude zeedijken er eeuwenlang hebben uitgezien.”

Het IJ Rond

In ‘Het IJ Rond’ wordt de eeuwenlange geschiedenis van de zeedijken rondom ’t IJ beschreven. Aan de zuidkant heb je de Spaarndammerdijk en de Slaperdijk, die worden beheerd door het hoogheemraadschap van Rijnland. Aan de noordkant liggen de Sint Aagtendijk, Nieuwendam, Assendelverzeedijk, Westzanerzeedijk, Hogendam en Oostzanerzeedijk, die wordt beheerd door een serie waterschappen, die inmiddels zijn opgegaan in Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

‘Het IJ Rond’ kost € 19,95 en is hier te bestellen.

Auteur: Arnoud van Soest

Gepubliceerd op de website Oneindig Noord-Holland