In het buitengebied van Bakkum zijn opnieuw interessante archeologische vondsten gedaan die betrekking hebben op de vroege bewoning van dit Oer-IJ gebied. Verslaggever Koen van Eijk van Dagblad Kennemerland schreef daar onderstaand verhaal over.
Metaaldetectorzoekers vinden munten uit de middeleeuwen
Metaaldetectorzoekers Ron van Wezop en Joep Fokker hebben een goede maand achter de rug. Dit nieuwe jaar hebben ze in Bakkum al vier zilvermunten uit de middeleeuwen gevonden.
Een zilverschat mag het dan zijn, om geld is het de ervaren speurders niet te doen. Beide mannen zijn lid van de werkgroep Oud-Castricum. Van Wezop (59) zoekt al meer dan veertig jaar de bodem af, Fokker (75) meer dan dertig jaar. Hun vondsten zijn wat beiden betreft vooral van archeologische waarde.
Neem de zilveren penning ’Otto II van Gelre’, die Joep Fokker deze gevonden heeft. Ron van Wezop: „Onlangs is er een sleetse versie van precies zo’n munt verkocht. Die leverde 200 euro op. Deze, die wij gevonden hebben, is in veel betere staat. Daar krijg je 300 tot 350 euro voor, schat ik. Bij leven zal ik zoiets nooit verkopen. Ik geef het liever aan het Huis van Hilde, of aan de collectie van Oud-Castricum. Laatst nog hebben collega-archeoloog Willem Visser en ik een hele collectie munten van de Hollandse graven uit de twaalfde tot de veertiende eeuw overgedragen aan het Museum van Egmond. Willem zes munten en ik één.”
Strategisch
Bakkum, en dan met name Bakkum-Noord, staat bekend als een archeologische schatkamer. Het ligt hoog en droog en was daarom door de geschiedenis heen een aantrekkelijke woonplaats. Het lag bovendien strategisch aan een geul van het Oer-IJ. Van Wezop: „Wilde je naar de geestgronden van Uitgeest, Limmen, Heiloo en Alkmaar, dan moest je met de boot. Dat waren in feite eilanden. Vanuit Bakkum kon je erheen. Bakkum was toen groter en belangrijker dan nu.”
Recent zocht een andere amateur-archeoloog, Hans van Weenen, nog naar het zich ergens in de bodem bevindende kasteel van de ridder Floris van Bakkum, maar hij wist het niet te vinden. Dat er in de middeleeuwen lieden met flink wat geld woonden, bewijzen de vondsten van Van Wezop en Fokker.
De Lamme
Naast de ’Otto II’ - een Gelderse vorst, bijgenaamd de Lamme - vonden ze een ’Floris IV’ en een ’Dirk VII’ - twee Hollandse graven. Daarnaast vond Van Wezop een munt van de Vlaamse vorst Gwijde van Dampierre. Die laatste munt is een zogenoemde ’kwart groot’. Van Wezop: „Een ’groot’ bestond uit twaalf penningen, een half groot uit zes penningen en een kwart groot was drie penningen waard.”
De zilverlingen werden vernoemd naar de dan heersende vorst. Ging de vorst dood of werd hij afgezet, dan verloren de munten hun waarde. Na verloop van tijd moesten ze worden ingeleverd om te worden omgesmolten. De nieuwe munten die je er voor terug kreeg, waren een tiende minder waard. Het was in feite een belastingmaatregel. Van Wezop: „De bevolking zat er niet op te wachten. Ga maar na; je moest je spaargeld laten omsmelten en dan kreeg je er minder voor terug.”
Alleen Engelse munten en later grote Hollandse munten werden vrijgesteld van omsmelten, omdat ze van goede kwaliteit puur zilver waren gemaakt. In deze betaalmiddelen bestond veel vertrouwen. „Er waren vorsten die munten omsmolten en er dan nieuwe munten van maakten met een veel lager zilvergehalte. De zogeheten hagemeiers, oplichters. De munten die wij gevonden hebben zijn 95 procent zilver. Heel netjes!”
Vikingnederzetting
De locatie zijn ze op het spoor gekomen door luchtfoto’s uit de Tweede Wereldoorlog, waarop een oud pad of een oude weg te zien lijkt. Waar ze precies zoeken, vermeldt Van Wezop liever niet. „Ergens in Bakkum. Met toestemming zoeken we op een omgeploegd veld. Een aantal jaar geleden was er ruchtbaarheid gegeven aan de opgraving van een Vikingnederzetting in Bakkum. Dat brengt mensen maar op ideeën. Ze banjerden door bosjes, liepen in tuinen in de hoop iets waardevols te vinden. Dat willen we niet meer.”
an Wezop heeft in al die jaren dat hij zijn speurwerk doet heel wat kennis vergaard over de middeleeuwen. Bescheiden: „Ik weet er wel iets van inmiddels. Zo’n 150 munten heb ik al gevonden, denk ik. Het mooiste is als je eentje vindt die je nog niet had. Ja het is een soort verzameling.”
Bromtoon
De twee mannen gaan het veld weer op. Fokker laat horen dat hij op ijzer is gestuit: zijn apparaat geeft een bromtoon. ,,Bij zilver of koper gaat ’ie piepen.’’ Van Wezop: ,,Hoe edeler het metaal, hoe hoger hij piept. Joep heeft helemaal een mooi apparaat. Die kun je instellen op juwelen. Hij heeft laatst de oorbel van de vrouw van een lid van de werkgroep teruggevonden.’’ Fokker: ,,Ik kreeg een bos bloemen. Heel attent.’’
Deze keer vinden de mannen vooral duiten. Geen middeleeuwse zilvermunten, maar goedkope gevalletjes uit de zeventiende eeuw. Van Wezop weet hoe ze op het land terecht zijn gekomen. ,,Om dit schrale land te bemesten kwamen er karren met straatvuil - waar natuurlijk paardenmest in zat - vanuit Alkmaar naar Bakkum. Ze namen schelpen van het strand voor de productie van kalk mee terug. In dat straatvuil zaten al die muntjes. Je vindt ze overal.’’
Kledingspelden
Omgeploegde velden zijn erg in trek bij de speurders. „Door het ploegen komen de munten omhoog. Normaal zitten ze 35 tot 40 centimeter onder de grond. Je vindt andere dingen ook. Bijvoorbeeld kledingspelden, gespen en pelgrim-insignes. En scherven natuurlijk, maar die liggen gewoon bovenop de grond. Als je er oog voor hebt, vind je die overal. We hebben een goed plekje gevonden hier, we zoeken nog even verder.”
Heilige Roomse Rijk
Otto II van Gelre was een graaf die heerste over Gelre, het huidige Gelderland plus gebieden in wat nu Duitsland is. Nederland bestond nog niet. De zeven graafschappen vielen onder het Heilige Roomse Rijk, dat een groot deel van Europa besloeg.
(Bron Dagblad Kennemerland/NHD)