Volgens Guus J. Borger, emeritus hoogleraar historische geografie aan de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit te Amsterdam, is de monding van het Oer-IJ bij Castricum niet rond het begin van de jaartelling –zoals wordt aangenomen- maar veel later dichtgeslibd. In het Tijdschrift voor historische geografie licht de professor toe waarom hij nu tot de conclusie komt dat er toen nog een bevaarbare open verbinding met zee moet zijn geweest.
Bij Velsen hebben de Romeinen in de eerste eeuw na Chr. Tot twee maal toe een havenfort gebouwd. Bij een volledige afsluiting van het Oer-IJ zou die vlootbasis bij Velsen in een dode hoek hebben gelegen. Klopt niet, schrijft Borger. ,,Het is ondenkbaar dat een commandant bij de keuze van een plek voor de bouw van een versterking geen aandacht schenkt aan mogelijke vluchtwegen. Halverwege de eerste eeuw is het castellum definitief opgegeven, maar dat was een politieke beslissing. (…) ,,Er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de verlanding van het estuarium van het Oer-IJ invloed heeft gehad op dit keizerlijke besluit.’’
In een reconstructie en geschiedschrijving van de waterhuishouding uit de eerste eeuwen van onze jaartelling draait alles om de verbinding tussen het natte hart van Nederland en het Flevomeer. De Allerheiligenvloed in 1170 en een doorbraak van de strandwallenkust in het noorden van de provincie hebben daarbij een grote rol gespeeld. Dat had ook voor het Oer-IJ grote gevolgen.
Klik hier om het complete verhaal van Borger te kunnen lezen.