Terug naar het overzicht

Beverwijk

Akerendam - gemeente Beverwijk

Dat Beverwijk zijn naam zou ontlenen aan het feit dat hier vroeger veel bevers huisden is misschien aardig gevonden, maar niet erg waarschijnlijk. Bij archeologische opgravingen zijn nooit botresten gevonden van een bever. Er zijn verschillende theorieën over de oorsprong van de naam en er wordt naarstig historisch onderzoek naar gedaan. Beverwijk heeft in ieder geval iets met Agatha. Honderdenéén keer stuit je hier op die naam. Zo ligt midden in de stad de opvallende woonwijk het Aagtendorp, bijzonder van vorm en kleur.

Tussen het centrum en de woonwijken Zwaansmeer en Oosterwijk loopt de Aagtendijk, een dijkje van 800 jaar oud. In de Wijkermeer tussen de weilanden en de akkers ligt het militaire fort Sint Aagtendijk, onderdeel van een 19e eeuwse verdedigingslinie die als een gordel om Amsterdam ligt. En natuurlijk de Agathakerk aan de Breestraat, die met zijn bolvormige dak onmiskenbaar onderdeel is van het Beverwijkse silhouet. Aagtendorp, de Aagtenhal, de Agathakerk, fort Sint Aagtendijk, de Sint Aagtendijk, dat kan geen toeval zijn.

Een door velen aangehangen, maar niet bewezen, theorie is dat we voor een verklaring van de naam Beverwijk bij de heilige Agatha moeten zijn. In de vroege Middeleeuwen (1063) stond in deze streek de kerk of de kapel Agathenkiricha. Deze kerk of kapel was vernoemd naar de heilige Agatha. Dit meisje bleef ondanks het Romeinse verbod op het Christendom haar geloof trouw en werd daarom in het jaar 281 om het leven gebracht. Om die trouw werd ze later door de katholieke kerk heilig verklaard. Op een gegeven moment kreeg ook het dorp rond de kerk haar naam. Na 1250 wordt Sint Aghetendorpe ook wel Bedevaartwijk genoemd. Blijkbaar trok de ter ere van Agatha gebouwde kapel tal van bedevaartgangers. Wellicht werden zij ook aangetrokken door de weekmarkt die vanaf 1276 in Beverwijk werd gehouden. Een recht dat graaf Floris V in dat jaar aan Beverwijk had verleend.

De gunstige ligging van Beverwijk (aan het open water, aan zee en een verbinding met Haarlem) was onder meer de reden voor de economische groei. Het stadje breidde flink uit en verkreeg in 1298 van Graaf Jan I stadsrechten. Beverwijk is geen stad, Beverwijk is geen dorp, zo noteerde een Franse reiziger in 1827 tijdens zijn tocht door onze gemeente. Blijkbaar was het iets er tussenin. De Fransman liet zich over deze ‘dorpstad’ in lovende bewoordingen uit. Immers, de bevolking beschikte hier over de aantrekkelijke kanten van een grotere plaats: de bedrijvigheid van de week- en jaarmarkten met een groot aanbod aan groenten, fruit en vis.

Bovendien floreerde een veelzijdige nijverheid die de nodige welvaart teweegbracht. Dat alles stond niet in de weg dat Beverwijkers evenzeer van de prettige karakteristieken van het dorpsleven genoten: rust en landelijkheid. Met een beetje goede wil zou je vandaag de dag precies hetzelfde over Beverwijk kunnen beweren. ‘Ertussen zitten’ heeft zo zijn voordelen. Beverwijk wordt nog steeds gekenmerkt door een veelzijdige economische bedrijvigheid. Dat maakt de stad alles behalve een slaapstad. In deze plaats waar werken en leven nauw met elkaar samenhangen, is altijd gewoel.

Tata Steel, de haven met daaromheen een keur aan middelgrote ondernemingen, Stork Alpha Engineering en Beverol Nederland maken ontegenzeggelijk deel uit van het Beverwijkse leven én van de Beverwijkse horizon. Naast die economische bedrijvigheid zijn er stedelijke voorzieningen als een grote openbare bibliotheek, de Breestraat als winkelcentrum, een bioscoop, de keuze uit een groot aantal verenigingen, een groot aanbod in sportmogelijkheden, het Kennemertheater, een sportfondsenbad en een grote hoeveelheid restaurants en cafés. Tegelijkertijd ben je in Beverwijk in tien minuten buiten.

De gemeente ligt midden in de Randstad, maar heeft licht en lucht. In de Beverwijkse polders, op de overgebleven Beverwijkse akkers, in het uitgestrekte duinreservaat en natuurlijk op het strand. Twintig minuten op de fiets en daar is de zee. Beverwijk heeft twee karakteristieken die onmiskenbaar ‘Wijks’ zijn. Zonder die twee zou Beverwijk Beverwijk niet zijn: de Wijkertoren en de Breestraat. De indrukwekkende toren van de Grote Kerk aan de Kerkstraat is het baken van de stad. Sentimentele Beverwijkers zeggen niet lang zonder de Wijkertoren te kunnen.

De Wijkertoren hoort bij de Nederlands-Hervormde kerk. Deze kerk werd tussen 1592 en 1648 gebouwd op de muurresten van een nóg oudere (toen nog rooms-katholieke) kerk. Die resten – nu nog duidelijk zichtbaar – waren alles wat er over bleef na een veldslag in Beverwijk. Tijdens de tachtigjarige oorlog, om precies te zijn in 1576, werd de kerk namelijk door de Spanjaarden met de grond gelijk gemaakt. Ook de legers van Savooy hielden huis. Op de toren en negen huizen na, lag heel Beverwijk in puin.

Ongeveer twintig jaar later begonnen de Beverwijkers met hernieuwde moed aan de bouw van de midden- en zuiderbeuk. Het gemeentebestuur hief belasting op onder andere het drinken van bier, grondverkoop, te laat komen in de kerk. Dit om de resterende bouwwerkzaamheden te kunnen betalen. In 1648 werd de kerk voltooid. Wie de Grote Kerk binnengaat, loopt over de grafzerken van Beverwijkers die hier eeuwen geleden zijn begraven. Huismerken en andere symbolen op de zerken, zoals troffels en molens, verwijzen naar de afkomst en het beroep van de overledenen. Het was gebruik de overledenen op elkaar te stapelen, drie in één graf. In geval van een familiegraf stond de familienaam op de grafzerk. Je kon ook een deel van een graf kopen, in dat geval kreeg je ook een derde van de grafzerk.

Let wel, alleen welgestelde en adellijke families uit deze streek en later Amsterdamse regentenfamilies die hier hun zomerverblijf hielden, werden binnen begraven. De Beverwijkse sloeber lag gewoon buiten. Overigens zijn in de jaren tachtig een aantal graven geruimd. Bijzondere grafstenen zijn bewaard gebleven en hebben een ander mooi plekje gekregen op begraafplaats Duinrust.

De brede opzet van de Breestraat ontstond in de 13e eeuw door de behoefte aan een plaats waar week- en jaarmarkten gehouden konden worden. De weekmarkt (woensdag) is na jaren op andere locaties te zijn gehouden, teruggekeerd naar de Breestraat. Ook in de herinrichting van 2001 is de hoofdstraat van Beverwijk ruim en breed gehouden. Tot in de jaren zeventig van deze eeuw sierden enorme iepen de winkelstraat maar de gevreesde iepziekte dunde het bomenbestand uit. Voor de herinrichting in 2001 zijn de laatste iepen gerooid. Er zijn winterlindes voor in de plaats gekomen, zodat de Breestraat met een paar jaar weer het bladerdak heeft van weleer.

In de Gids voor Beverwijk en omstreken van 1902 vertelt auteur Chr. Sepp dat een wandeling over de Breestraat “(…) in hooge mate wordt veraangenaamd door de nette winkels en deftige woonhuizen aan weerskanten..” De woonhuizen zijn vandaag de dag voor 99% verdwenen, winkels zijn er des te meer. Beverwijk is met haar gevarieerde winkelbestand en de weekmarkt hard op weg om weer een centrumfunctie voor de regio te vervullen. Sinds 1980 is de Breestraat weer het toneel voor de kortebaandraverij tijdens de feestweek in augustus.

Het feit dat Beverwijk tot diep in de jaren vijftig een voornamelijk katholieke stad was, liet zijn sporen na in de architectuur van de stad. Bijvoorbeeld de voormalige kweekschool aan de Baanstraat (1906), de Agathakerk aan de Breestraat (1924), beide ontworpen door dezelfde architect, de (Onze Lieve Vrouw van) Goede Raadkerk (1915), het Aagtendorp (1920) en de voormalige Heilig Hartschool (1929).

Rond de eeuwwisseling werd het straatbeeld in Beverwijk opgevrolijkt door studenten van de kweekschool. De ‘Vereeniging tot bevordering van het bijzonder onderwijs in het bisdom Haarlem’ zocht een nieuwe locatie om de gebrekkige behuizing van de kweekschool in Hoorn te vervangen. Beverwijk werd uitverkoren. Volgens het bestuur was het hier “gezond” en “op zedelijk gebied minder gevaarlijk”. De Vereeniging kocht in 1905 één hectare grond aan om een kweekschool met kapel en een directeurswoning te laten bouwen. De Amsterdamse architect J.J.M. Moolenschot kreeg de opdracht om de gebouwen te ontwerpen.

De grond vormde een driehoek tussen de Baanstraat, Romerkerkweg en Kees Delfsweg. De driehoek werd een bastion van katholiek onderwijs. Niet alleen een kweekschool werd er gebouwd, maar later ook een internaat, een kleuterschool, een leerschool en ulo. De kwekelingen kwamen uit heel Noord-Holland. Voor hen werden er zes kosthuizen aan de Romerkerkweg en zes woningen aan de Kees Delfsweg gebouwd.

In 1968 luidde de scholierenbezetting van de oude kweekschool een andere tijd in. Kweekschool werd Pedagogische Academie. Kweekzakken of kwekelingen werden studenten. In 1970 werd het internaat gesloten. De Pedagogische Academie fuseerde en verhuisde in 1984 wegens het kleine aantal leerlingen naar Bergen. Vandaag de dag is het nog steeds bijzondere pand in gebruik als huisvesting voor jongeren.

Telde de gemeente in 1940 nog 22.000 inwoners, in 1966 was dat verdubbeld tot 42.281! De druk op het gemeentebestuur om na de tweede wereldoorlog in korte tijd veel woningen te realiseren was groot. De explosieve groei is goed af te lezen aan en de straten rond het Kuenenplein, de woonwijken Oosterwijk, Zwaansmeer en Meerestein. Maar ook aan de oudste flats van Beverwijk in de Oostertuinen, bij de Plantage en de Oranjebuurt. In de meeste gevallen betrof het destijds lichte en moderne flats en eengezinswoningen die in een snel tempo gebouwd moesten worden om de arbeiders van buitenaf op te vangen.

De Wijkerbaan werd het tweede centrum van Beverwijk, althans dat was destijds de bedoeling. In de euforie van de groei van de jaren zestig vatte het Beverwijkse gemeentebestuur namelijk het plan op om nóg een centrum te bouwen. Men wilde, naast de eeuwenoude Breestraat, een nieuwe ‘city’, ‘fonkelnieuw’ en modern. Locatie: de Wijkerbaan. En wat was er logischer dan dat het nieuwe gemeentehuis in dit nieuwe centrum kwam? Het functioneel vormgegeven gebouw, ontworpen door Harry Nefkens, torent met 13 woonlagen boven de stad uit. Boven de ingang aan het President Kennedyplein hangt een keramiek van Pieter Schoenmakers die de levenscyclus voorstelt.

De Wijkerbaan heeft de Breestraat overigens niet kunnen overtreffen. ‘De Bree’ bleef het onbetwistbare middelpunt. Na de winkelcentra Plantage en Wijkerbaan volgden de omringende woonwijken. Het filmmateriaal en de brochures uit die tijd maken een ontwapenende indruk; zo’n opgewekte kijk op de wereld en op de toekomst heeft men dan nog. Ruimte zat, geen verkeersproblemen, een almaar groeiende werkgelegenheid en een benijdenswaardig optimisme. Inmiddels is het stadhuis verhuisd naar het

In de jaren tachtig is het oude centrum aan de beurt voor een grootscheepse vernieuwing. Het sociaaldemocratische ideaal om betaalbare woningen te realiseren wordt in deze stadsvernieuwingsfase weerspiegeld. Rondom de Wijkertoren verdwijnen de braakliggende landjes, oude verwaarloosde huizen en hofjes. Ze maken plaats voor ongekunstelde woningbouw, nergens hoger dan vier woonlagen. Veel werd gesloopt: kleuterschool, machinefabriek de Kennemer, woonhuisjes, bejaardentehuis aan de Peperstraat en woningen aan de Peperstraat, Koningstraat en Patersweg. Het hele gebied rond de Grote Kerk wordt op de schop genomen. Overal in het centrum verschijnen nieuwe kleinschalige woonwijken.

Vergelijkt u deze stadsvernieuwing met de bouw van de jaren zestig, dan valt op dat de bouw in de jaren tachtig aanzienlijk kleuriger en gevarieerder is. Enkele gebouwen ontkwamen aan de slopershamer van de jaren tachtig. Ze kregen een nieuwe bestemming. Zo onderging het interieur van de oude kweekschool een spectaculaire gedaanteverwisseling. De oude lokalen zijn herschapen in woningen. Evenals bij de voormalige Heilig Hartschool aan de Galgenweg. Wie zich graag uitvoeriger verdiept in de bewoningsgeschiedenis van deze streek kan zich verlustigen aan de collectie kaarten, prenten en foto’s van het Beverwijkse Museum Kennemerland, de Stichting Prentenkabinet Midden-Kennemerland of het gemeentearchief.

De echte Wijker woont natuurlijk sinds jaar en dag in Beverwijk. Zijn vader of grootvader had hier een tuinderij, teelde frisse rode Amazones, dé aardbei van deze streek en de trots van Beverwijk, kersen, snijbonen en spinazie, maar ook irissen en gladiolen. Eerste klas kwaliteit. Of zijn grootvader maakte sigaren bij Majoor in de Koningstraat terwijl grootmoeder bonen en erwten sorteerde op de conservenfabriek. Wijkers ventten zelf hun groenten uit op de Amsterdamse grachten, ze stapten aan boord van een schip dat in de Pijp lag en voeren naar de hoofdstad. Later konden ze hun producten dichterbij veilen op de Beverwijkse groente- en bloemenveilingen aan het Meerplein.

Na de oorlog koos de Beverwijker eieren voor zijn geld. Hij gaf zijn zware wisselvallige tuindersbestaan op om bij de Hoogovens (nu Tata Steel) te gaan werken. Dit bedrijf is sinds 1918 onlosmakelijk met Beverwijk verbonden. De Beverwijker koos voor een vaste baan met vakantiedagen op het staalbedrijf. Of hij werkte bij de machinefabriek de Kennemer (in 1995 verhuisd van de Koningstraat naar het industrieterrein), bij Van Hattem’s Havenwerken, Beijnis Spoorwagon of Sihi-Maters pompen.

Vanaf de jaren dertig komt de Beverwijker uit alle windstreken. Hij komt uit Brabant, Friesland, Drenthe of Groningen en trekt met zijn vrouw naar Beverwijk omdat hier ruimschoots productiewerk voorhanden is. Hij sticht hier een gezin, een kaatsclub en de Friese Toneelvereniging ‘Us Memmetael’. Ook komt hij uit ‘de grote stad’: Amsterdam, Rotterdam of Haarlem en probeert in Beverwijk een eigen zaak op te zetten.

In de jaren zestig komt de Beverwijker uit Spanje en Italië. Hij komt op uitnodiging van Hoogovens en Van Gelder Papier die toentertijd om arbeidskrachten verlegen zaten. Iets later dan zijn Friese en Drentse collega’s reist hij af naar Nederland. Zonder vrouw en kinderen die arriveren veelal later. Voordat hij een eigen woning krijgt toegewezen woont hij in het schip Arosa Sun in de Spuihaven of in Eurocasa aan de Spoorsingel. Beverwijkers komen daarnaast uit Suriname en de Antillen, Indonesië, Marokko, Ethiopië en Turkije.

Om het samen te vatten: Beverwijk kent een rijk geschakeerde bevolking waarvan elke groep op zijn beurt een onmisbaar deel vormt van de Beverwijkse cultuur. Het werk, uiteindelijk datgene waarvoor al deze mensen hier naar toe kwamen, heeft zijn weerslag op het karakter van de stad: praktisch en zakelijk. En op het karakter van de gemiddelde Beverwijker: nuchter en direct, afkerig van franje en helemaal van flauwekul. Maar toch een tikkeltje sentimenteel, want wie kan er nou niet zonder die Wijkertoren?

Wie graag fietst, kan een prachtig polderrondje maken door de Wijkermeer. Over de oude zeedijk naar Assendelft om weer langs de Communicatieweg of het Noordzeekanaal terug te keren. En passant pakt hij interessante stukjes militaire geschiedenis mee: de resten van de oude vuurlinie ‘de Stelling van Amsterdam. Deze 135 kilometer lange verdedigingsgordel om de hoofdstad bestaat uit 42 forten, batterijen, liniewallen en kruitkamers.

Op het moment dat hij af was (1920), maakte de invoering van gevechtsvliegtuigen de linie in één klap verouderd. In 1988 heeft de provincie de Stelling de monumentenstatus verleend. In 1995 is de Stelling zelfs op de werelderfgoedlijst van de UNESCO geplaatst. Tot de linie in de Wijkermeer behoren vier forten en een stuk Liniedijk van Beverwijk naar Krommenie.

De forten zijn Sint Aagtendijk, Veldhuis, de Eersteling en Zuid Wijkermeer. Fort Veldhuis is op zomerzondagen regelmatig voor publiek toegankelijk. De Stichting Aircraft Recovery Group heeft in de voormalige kruitkamers en soldatenverblijven een permanente tentoonstelling ingericht. De Stichting Noordhollands Landschap beheert fort Veldhuis en het stuk Liniedijk vanaf Heemskerk tot Krommenie. Evenals de forten is de dijk namelijk uitgegroeid tot een bezienswaardigheid. Zowel door de aanwezigheid van futen en kuifeenden die in de fortgrachten zwemmen, als door de bloemen die er in het wild groeien.

De relatief jonge polder Wijkermeer (de voorbereidende werkzaamheden startten in 1856 en het land kon in 1877 bewerkt worden) is 700 ha groot. Hij strekt zich uit van Beverwijk tot Assendelft, van het Noordzeekanaal tot Nauerna. Het grootste deel van de Wijkermeer valt onder de gemeente Zaanstad. Wie nieuwsgierig is tot hoever vroeger de golven van het IJ en het Wijkermeer kwamen, hoeft maar op de slingerende Noorder IJ- en Zeedijk te rijden. Zo herleidt hij met gemak de grillige vormen van het oude Wijkermeer.

Dat Wijkermeer slibde in de loop van de 17e en 18e eeuw zoetjes aan dicht. Alleen bij een fikse storm joeg het water nog tot aan de kop van de Breestraat. De laatste keer dat de bewoners aan de haven (De Meer) en de Breestraat naar zolder moesten om het oprukkende water te ontvluchten, was in 1865. In de jaren daarvoor was het elke winter raak. Met man en macht heeft men vanaf de zeventiende eeuw getracht de vaargeul naar de haven van Beverwijk open te houden. Er was immers geen sneller en goedkoper manier om groenten, vis, laken, olie en andere nijverheidsproducten te vervoeren dan over het Wijkermeer. Het bleek onbegonnen werk. Het dichtslibben was niet te stuiten en dat kwam hard aan bij de Beverwijkse handel.

Voordat er een nieuwe waterverbinding met Amsterdam tot stand kwam (het Noordzeekanaal), was er honderd jaar verstreken. Het meer werd uiteindelijk volledig drooggelegd in 1873 tegelijkertijd met de werkzaamheden aan het Noordzeekanaal. De voltooiing van het kanaal in 1876 zorgde voor een nieuwe bloei van de regionale economie.

De drooglegging leverde 700 ha vruchtbare grond op. Het leeuwendeel van de Wijkermeerpolder wordt tot nu toe dan ook in beslag genomen door akkerbouw en veeteelt. Aardappelen, bieten, graan en koren zijn de producten die van het land komen. Nu werkgelegenheid, de behoefte aan woningen en recreatieruimte opeisen, lijkt de agrarische bestemming op het tweede plan te komen.

Aan de rand van het Wijkermeer bevindt zich thans een belangrijk industrieterrein. Beverwijk telt een grote hoeveelheid ondernemingen en bedrijven waarvan een deel zich heeft gegroepeerd rond de haven De Pijp. De activiteiten in het havencomplex nemen ieder jaar toe. Met name op het gebied van de im- en export van aardappelen behoort de haven tot de grootste van Nederland.

Echte natuur zie je zelden in Nederland, maar Beverwijkers kunnen nog natuur aanschouwen in het duinlandschap. De beheerder (het Provinciaal Waterleidingbedrijf Noord-Holland laat de duingronden wel redelijk ‘vrij’, maar er wordt wel degelijk controle uitgeoefend over de flora en fauna. Bovendien vereist de waterwinning de nodige ingrepen. De duinen en het duinlandschap zijn zo bijzonder en kostbaar dat ze tot beschermd gebied zijn verklaard.

Als Beverwijk in vroeger jaren niet beroemd was vanwege zijn eersteklas kwaliteit groenten en bloembollen, dan was hier weinig over vermeld. De vruchtbare geestgronden waren en zijn buitengewoon geschikt voor de teelt van de lichtere groentesoorten. En natuurlijk de teelt van aardbeien. De eerdergenoemde Amsterdamse regentenfamilies die hier de zomer doorbrachten, waren beste klanten van de Beverwijkse tuinders. Deze ‘Wijker boertjes’ hadden plots een afzetmarkt dichtbij huis. De rijke stedelingen moesten natuurlijk eten en deden dat graag, want de producten die hier van het land kwamen waren mooi, vers en van uitstekende kwaliteit. Precies goed voor hun veeleisende smaak.

Miljoenen kilo’s vertrokken in het begin van de 20e eeuw naar Duitsland en Engeland. Uit die tijd dateren ook de eerste Beverwijkse veilingen. Het stadje was het centrum van het omliggende agrarische gebied. Met name in Heemskerk en Wijk aan Zee werden aardbeien geteeld die op de veiling van Beverwijk kwamen. Beverwijkers maakten lange en zware dagen om de kost te verdienen. Ze brachten met hondenkar of paard en wagen hun waar naar de veilingen aan De Meer. Daar werden de spullen per schip of trein onder andere naar Amsterdam vervoerd. Of ze ventten zelf hun groenten uit in de stad. Tuinders, klompen en aardbeien waren alledaagse onderdelen van het Beverwijkse straatbeeld.

Tot de tweede wereldoorlog bleef Beverwijk een landelijk stadje. Weliswaar breidde de industrie flink uit en werkte het grootste deel van de Beverwijkse beroepsbevolking allang niet meer in de agrarische bedrijfstak, toch had de gemeente tot dan toe een sterke band met de agrarische sector. Niet in de laatste plaats door de aanwezigheid van de groente- en bloemenveiling, tot de jaren tachtig gevestigd op het industrieterrein. Met het dichtbevolkt raken van Beverwijk en het vertrek van de veiling verloor de stad haar oude agrarische karakter. Allengs verdwenen de akkers met sla, andijvie en spinazie, de bloembollenvelden met irissen en gladiolen, en de bedjes met aardbeien uit de Wijk.

Het beeld ‘De Tuinder’ vlakbij de Wijkerbaan herinnert nog aan de bloei van het tuinbouwbedrijf. Alleen aan de westelijke rand van Beverwijk vindt u nog enkele tuinderijen. De mechanisatie in de branche heeft het uiterlijk van de bedrijven veranderd, maar hier en daar zie je nog de karakteristieke beukenhagen die wind vingen en de verschillende akkers van elkaar scheidden.


Wijk aan Zee een verhaal apart

De badplaats Wijk aan Zee is een verhaal apart en een dorp apart. Letterlijk omdat het ondanks vier kilometer afstand onder de gemeente Beverwijk ressorteert, en figuurlijk omdat de ruim 2000 inwoners veelal zo hun eigen opvattingen hebben. Het speciale zit ‘m in heel kleine zaken, want behalve het strand en de duinen is niets in Wijk aan Zee groot. Het zit ‘m in de lucht, in het karakter van de bewoners, in de kleinschalige bouw, in de gastvrijheid, in de rust maar ook de reuring.

Uit alles blijkt de afkeer van grootspraak. Dat wil niet zeggen dat de bewoners alleen maar stilletjes van hun dorp zitten te genieten. Ze blijken actief en vindingrijk wanneer de nood aan de man is. Het mooie dorp inspireert de Wijk aan Zeeërs tot originele acties om hun plek met hand en tand te verdedigen tegen slibstortplannen en krachtcentrales.

Zo riep Wijk aan Zee zichzelf in 1999 uit tot Cultureel Dorp van Europa en organiseerde met medewerking van tien andere Europese dorpen een reeks culturele evenementen. Een bijzonder onderdeel was de beeldententoonstelling ‘Een Zee van Staal’ die geopend werd door Hare Majesteit Koningin Beatrix. Elf beeldhouwers uit elf verschillende Europese landen maakten elf beelden van staal. Corus schonk de kunstenaars het staal, een werkruimte en technische ondersteuning. Wijk aan Zee bood de kunstenaars gastvrijheid. En de plek zelf, het Rolandsduin, plaatste de beelden in een indrukwekkend perspectief van duinen, zee en industrie.

De situering aan zee maakte de bewoners in vroeger tijden kwetsbaar voor zeeroverij. Tot aan de helft van de negentiende eeuw was Wijk aan Zee een typisch vissersdorp, volledig afhankelijk van alles wat naar schelpen en vis rook. Dat bracht hun in eerste instantie fortuin, maar bleek niet bestand tegen ontwikkelingen van buitenaf. Zo heeft het feit dat Wijk aan Zee niet over een haven beschikte het dorp parten gespeeld. Er werd namelijk steeds meer gebruik gemaakt van grotere schepen die niet zonder meer op het strand getrokken konden worden zoals voorheen gebruikelijk was.

De concurrentie met plaatsen die wel een haven hadden bleek moordend. De vrachtvaart die de Wijk aan Zeeërs ooit zo welvarend maakte, stierf een langzame dood. Met alle gevolgen van dien. Rond 1811 dwong de armoede de flink uitgedunde bevolking dagelijks door het mulle zand naar Beverwijk te sjokken om te bedelen. Wijk aan Zee zat niet meer alleen aan de rand van Nederland maar tevens op de rand van wat we nu faillissement zouden noemen.

De opening van het eerste Badhotel aan de Zwaansstraat (1881) opende vele ogen: langzamerhand legde de bevolking zich toe op de ontvangst van badgasten. Het waren met name Amsterdammers die er met hun gezin neerstreken. Het tekort aan ruimte werd door de pensionhouders in spé eenvoudig opgelost door aan de voorpuien serres te bouwen die vervolgens als slaapplaats voor de badgasten konden dienen. Nog altijd moeten de badplaatsbewoners het voornamelijk van toerisme hebben. Na een paar minuten naar de zee kijken, een kwartiertje schoppen tegen schelpen, surfen op de golven, een neut in het strandpaviljoen of een beetje vissen op de pier halen je binnen een mum van tijd uit de dagelijkse sleur.

Ooit iemand uit volle borst horen opscheppen over deze stad? Vast niet. Deze stad leent zich niet voor mooie woorden. Beverwijk is gespierd, robuust en zeker niet lieflijk of snoezig. De mentaliteit is hier rechttoe rechtaan, evenals de uitstraling van de stad zelf. Geen grootspraak, geen mysterieus gedoe: Beverwijk is een open boek. En dat is nou precies de charme.

Bron: gemeente Beverwijk
Teksten: Truus Zonneveld