Zicht in oostelijke richting op de Adelbertusakker ten westen van EgmondBinnen, met links de Oude Schulpweg en rechts de Sint Adelbertusweg. VLIEGERFOTO TOM KISJES.
Het kasteel van Egmond hervonden
In het dorp Egmond aan den Hoef ligt een waterpartij waarin enkele eilandjes met funderingen. Op deze plaats stond eeuwenlang het stamslot van één der voornaamste adellijke geslachten van het graafschap Holland, de heren en graven van Egmond. Aan de ene kant staat aan de oever van de gracht een standbeeld van één van de laatste graven, Lamoraal van Egmond, uitkijkend over de door hem omstreeks 1560 ingepolderde Egmondermeer. Aan de andere kant bevindt zich tussen de bomen nog steeds de slotkapel, een gotisch bouwwerk, in de 15e eeuw voorzien van een college van kanunniken als concurrent van de verderop gelegen abdij van Egmond.
Het terrein waar het slot van Egmond had gestaan, werd in 1933 door de provincie Noord-Holland aangekocht, waarna de dichtgegroeide kasteelgrachten werden leeggehaald. Onverwacht vond men baksteenmetselwerk van het kasteel terug. Een andere verrassing vormden de meer dan duizend voorwerpen die zich in de loop der eeuwen in de grachten hadden opgehoopt en een boeiend beeld geven van het dagelijks leven in dit hoog adellijk slot.
De groeiende macht van het geslacht van Egmond
Aan het eind van de 15e eeuw was het geslacht van Egmond het belangrijkste adellijke geslacht van het graaf schap Holland geworden. Hieraan is een eeuwenlange ontwikkeling voorafgegaan, waarbij het decor waarin het geslacht leefde, met name het kasteel, diende als symbool voor hun afkomst, rijkdom en riddermatig heid. Tussen dit kasteel en zijn bewoners bestond een nauwe band, zij maakten het kasteel en het kasteel maakte hen.
Aan de basis van de macht en rijkdom van de heren van Egmond lag het bezit van de rechtspraak in Egmond vanaf de 12e eeuw. Dit werd door hen in leen gehouden van de abdij en was in het begin beperkt van omvang en niet erfelijk, maar op den duur slaagden zij erin hun rechtsmacht te vergroten. Een plek die tijdens de rechtspraak gebruikt zal zijn, bevond zich bij het ingangsportaal van de abdijkerk. Terzijde van de hoofdingang van deze kerk was een hardstenen leeuw ingemetseld. Zeer waarschijnlijk waren er oorspronkelijk twee leeuwen waartussen de heer als rechter plaatsnam. Vanaf de 13e eeuw was de familie Van Egmond ook betrokken bij het bestuur van het graafschap Holland. De bekroning voor het onophoudelijk streven van de Van Egmonds naar macht en rijkdom werd bereikt door (Manke) Jan III van Egmond. Hij werd in 1483 stadhouder van Holland en Zeeland, waarna Egmond in 1486 tot graafschap werd verheven.
Naast oorlogvoering behoorde ook het exploiteren van de jachtcultuur tot de noodzakelijke bezigheden van een middeleeuwse edelman. Bij het bestuderen van het botmateriaal dat afkomstig is uit de kasteelgracht van Egmond, bleek een aantal vondsten direct naar dit aspect van hun identiteit te verwijzen. Het gaat daarbij om botresten van paard, jachthond en edelhert. Van de laatste is onder meer een gewei aanwezig met doorboringen in de schedel om het aan de muur te bevestigen van bijvoorbeeld een zaal om het jachtprivilege te tonen. Resten van pauw en knobbelzwaan laten zien welke dieren rond het kasteel gehouden werden of op tafel kwamen bij banketten; op dit laatste wijzen ook de teruggevonden forse oesters. De heer van Egmond bezat het recht om de duinen te gebruiken om er konijnen te houden, zoals blijkt in 1411.
Dat daar niet alleen konijnen waren maar ook herten, blijkt uit de grootschalige maatregelen die werden genomen om te voorkomen dat het grofwild schade aan de landbouw toebracht. Daartoe was er een Herte heijninge gemaakt vanaf de duinen boven Egmond tot aan Brederode bij Velsen (een afstand van meer dan 20 km). Naast konijnen- en hertenjacht werd er door de heren van Egmond ook aan valkenjacht gedaan.
Tekening poort voorburcht uit eind 15e eeuw vanuit het noorden, waarop onder meer de teruggevonden stenen leeuw te zien is; rechts daarachter de voormalige poorttoren uit eind 13e eeuw (de ‘rentmeesters toren’) (tekening Roghman midden 17e eeuw).
Bouwkundige ontwikkeling van het kasteel als representatie van macht
Het onregelmatig ronde kasteel van Egmond met zijn donjon (hoofdtoren) zal tussen 1210 en 1228 zijn gebouwd na verwoesting van een ouder kasteel tijdens de Loonse Oorlog in 1204. Al in 1229 werd hierbij een kapel gesticht ter ere van Sint Catharina. De bouw van dit type ronde kastelen was voorbehouden aan landheren en hoge adel. Via de bouw van de ronde burcht toonden de heren van Egmond tot deze selecte groep te behoren. Tussen 1272 en 1283 ontvingen de heren van Egmond belangrijke uitbreidingen op de door hen uitgeoefende rechtspraak. Het bouwen van torens was een manier om het bezit van juridische rechten te tonen en sterker te benadrukken. Er werd nu een grote nieuwe donjon opgetrokken als onderdeel van een vierhoekig kasteel. Deze donjon was 10 x 10 meter in het vierkant en bezat muren tot wel 3 meter dikte.
De overige weermuren van de rechthoekige hoofdburcht, alsmede de zuidoostelijke hoektoren, moeten daarna zijn gebouwd, maar nog wel in de 13e eeuw. In dezelfde periode verrees een vierhoekige voorburcht met een zuidwestelijke hoektoren en een poorttoren, de latere rentmeestertoren. Aan het eind van de 15e eeuw bereikte het slot zijn hoogtepunt met de bouw van een grote feestzaal, een westvleugel en een indrukwekkende toegangspoort aan de noordzijde van de voorburcht. In de gracht voor de poort werd tijdens de uitgraving van 1933 één van de twee zandstenen leeuwen teruggevonden die volgens afbeeldingen op de poort waren aangebracht. Ook werden twee loden draken aangetroffen, vermoedelijk bekroningen van de torenspitsen. In deze tijd werd het eiland waar de oude ronde burcht had gestaan (het ‘rondeel’) onderdeel van de toegang van het slot.
De landschappelijke ligging aan het eind van de 15e eeuw
Het kasteel presenteerde zich als onderdeel van het totale landschap, waarin het met zorg geplaatst was De belangrijkste bezoekers zullen over de Herenweg vanuit het zuiden zijn gekomen. Zodra de bezoeker de hoek omsloeg om de Hoflaan (de tegenwoordige Slotweg) in te gaan, vertoonde het slot zich in al zijn glorie. Door de terugwijkende rooilijn loopt de Hoflaan in de richting van het kasteel breder uit, waar door het zicht gericht werd op een belangrijk deel van het gebouw, waarachter de oude donjon oprees.
Als ten noorden van de kapel de bocht naar rechts genomen was, passeerde men een brug, waarmee de overblijfselen van de ronde voorvaderlijke burcht werden betreden. Tijdens de bouw van de grote poort werd de toegang hier met opzet overheen geleid. Deze overblijfselen toonden de oudheid van het geslacht en de onvervreemdbaarheid van deze plek die zij al eeuwen bezaten. Iets vergelijkbaars gold voor de oude donjon, die steeds zorgvuldig buiten de latere verbouwingen werd gehouden, bij wijze van referentie aan de rechtspraak van de Egmondse abdij, die de bron van de opkomst van het geslacht Van Egmond is geweest en waaraan die heren hun naam en identiteit ontleenden.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd graaf Lamoraal van Egmond in 1568 veroordeeld en onthoofd, waarna het slot vanwege het beleg van Alkmaar in 1573 werd verwoest door de opstandelingen. De laatste resten werden in 1836 opgeruimd, waarbij alleen een klein brok metselwerk resteerde. Ter plaatse bleef alleen de herinnering hangen, totdat het graafwerk van 1933 het slot weer tot leven wekte.
Luchtfoto vanuit het noordoosten met de opgemetselde funderingen van het kasteel van Egmond en rechts de slotkapel FOTO W.Metz.
Het belang van de abdij van Egmond en de Adalbertakker
Ten zuiden van het kasteel in Egmond aan den Hoef ligt Egmond-Binnen waar de gebouwen stonden van de oudste abdij van het graafschap Holland, de bron van macht en aanzien voor de heren en graven van Egmond.
Deze plek heeft als bedevaartsoord eeuwenlang een belangrijke rol gespeeld: jaarlijks, tijdens het feest van de heilige Adalbert op 25 juni, reisde er een flinke stroom pelgrims heen. Het behoorde tot de oudste cultusplaatsen van Nederland en vormde in de Middeleeuwen het religieuze middelpunt van het graafschap Holland. Er is een beschrijving uit 1490 overgeleverd die uiteenzet hoe de processie van de abdijkerk direct langs het terrein De Krijt en door het versierde dorp Egmond-Binnen naar de Sint Adalbertkapel ten westen van dit dorp voerde, waar men zingend de kapel binnentrad. Niet alleen de plek en de viering zelf, maar ook de beweging door het landschap, de route en de reis er naartoe had een religieuze lading, waarbij de betrokkenheid groeide naarmate de hier gelegen bron van de heilige Adalbert dichterbij kwam.
Na de hervorming nam de devotie bij de Adalbertput op de Adalbertakker sterk af, totdat in de 19e eeuw een heropleving tot stand kwam van de verering. Hoewel de Adalbertakker waar de put lag in bezit was van de protestantse kerk in Egmond, had die daar geen bezwaren tegen en nam zij in 1888 zelfs het initiatief tot restauratie van de put. Na archeologisch onderzoek werden de contouren van de voormalige middeleeuwse kapel met blokken zandsteen aangegeven, zodat het een historisch-religieus monument werd.
Vanwege de voortgaande revitalisering van het Rooms-Katholieke historisch-religieuze landschap werd ter plaatse van de oude abdij tussen 1933 en 1935 in traditionele bouwstijl een nieuwe abdij gebouwd. Het straalt een middeleeuwse sfeer uit en vertoont een gesloten karakter door een massieve hoofdvorm en het gebruik van zware bouwmaterialen zoals grote bakstenen en smeedijzeren gehengen. Zowel de huidige abdij als de abdijkerk en het in 1836 gebouwde Nederlands-Hervormde kerkje zijn bouwkundig rijksmonument. Alle direct om deze gebouwen liggende terreinen behoren tot een provinciaal archeologische monument. Behalve de gronden rond de abdij is ook het terrein van de Adalbertakker als zodanig aangewezen.
Ruimtelijke structuren rond Egmond-Binnen
Belangrijk voor de middeleeuwse ontwikkeling van Egmond was de aanwezigheid van strandwallen en de nabijheid van stroomtakken van het Oer-IJ. Hier lagen ook grafelijke domeinhoven (landgoederen) die in de 10e eeuw tijdens de stichting aan de abdij werden geschonken. Naderhand kwamen ook andere domeinhoven in de regio in handen van de abdij. Zij werden beheerd door een meier. De kernen van deze vroegmiddeleeuwse domeinhoven waren gelegen op of nabij langgerekte akkercomplexen, de ‘geesten’. De oogst werd doorgaans naar de abdij gevoerd om daar te worden opgeslagen in grote schuren en op graanzolders. Nadat men wateroverlast begon te ondervinden werd het land vanaf circa 1100 door de aanleg van dijken tegen het buitenwater beschermd, maar daardoor werd Egmond via binnenwateren steeds lastiger per schip te bereiken.
Een overzicht van de directe omgeving van de abdij is op kaart aangeduid . Vanaf de abdij van Egmond (5) liep de processieweg (3) langs het terrein De Krijt (7), over een handelsterp (6) en langs de geest van de Adalbertbuurt (2) naar de Adalbertakker (1). Onderweg werden Herenweg (10) en Visstraat (4) gekruist.
Ten noorden van Krijt en handelsterp liep de Beek (8), daar weer ten noorden van lag de geest (9) van Egmond Binnen. Op een terrein (11) ten westen van de huidige Randweg zijn verschillende bewoningssporen uit Vroege en Late Middeleeuwen gevonden. De Krijt was een groot onbebouwd terrein van ruim een halve hectare, gelegen tussen de bebouwing van Egmond-Binnen en de abdij. Mogelijk speelde dit terrein een rol bij de rechtspraak als plek waar de kampstrijd werd gehouden in het kader van een godsoordeel, of bestaat er verband met toernooien. De betekenis van het woord ‘krijt’ als strijdperk wijst in die richting.
Voor de ontwikkeling van het op een terp gelegen Egmond Binnen was de Beek van groot belang als scheepvaartverbinding. De bebouwing van de kern van dit dorp ligt ongeveer twee meter hoger dan de omgeving. Er zijn aanwijzingen dat hier in ieder geval vóór de 13e eeuw een handelsterp was ontstaan in de schaduw van de abdij. Het gaat om een 160 meter lange hoofdstraat (met middeleeuwse onderkelderde huizen) evenwijdig aan het bevaarbare water van de beek. Al in 1113 kreeg het dorp Egmond-Binnen een eigen kerk (Buurkerk) gewijd aan Maria.
Het krachtige water van de Adalbertakker
Ongeveer 700 meter ten westen van Egmond-Binnen ligt de Adalbertakker met zijn religieus-historische monument. Dit is de plek waar een kapel stond boven de Adalbertput. De put zou zijn ontstaan ter plaatse van het graf van de heilige Adalbert, gelegen bij de oorspronkelijke nederzetting Egmond. Boven zijn graf had men een kerkje gebouwd, dat leed onder hevige invallen van Noormannen. De plek werd zeer druk bezocht door zowel christenen als heidenen, die veelvuldige offergaven deden.
Deze rijke en oudste kerk van Egmond was in bezit van de koning, die hem schonk aan de Hollandse graaf Dirk I.
Merkwaardig is nu dat de graaf in 922, kort nadat hij die kerk in bezit kreeg, deze liet afbreken, het gebeente van Sint Adalbert liet opgraven en overbrengen naar een klein vrouwenklooster in Hallem (het huidige Egmond-Binnen), waar hij een kapel liet bouwen voor Adalberts gebeente. Het belang van de oude nederzetting met de naam Egmond bij de Adalbertakker is moeilijk te schatten; hij zou per schip te bereiken zijn geweest en werd portus (havenplaats) genoemd, maar het is onduidelijk of het een handelsnederzetting was. De naam Egmond duidt mogelijk op de monding van een water met de naam Egge. (In het hoofdstuk ‘Nat en droog: namen in het Oer-IJ-gebied’ meer over deze naam).
Archeologisch onderzoek naar deze vroegmiddeleeuwse nederzetting heeft tot nog toe niet plaatsgevonden. Het is waarschijnlijk dat de graaf de kerk geschonken kreeg in het kader van zijn relatie met de koning, die zich van grafelijke trouw wilde verzekeren. Vanuit het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden werden in 1920 door de archeoloog Holwerda op de Adalbertakker enkele ondiepe sleuven gegraven, waarbij onder meer de contouren van het tufstenen kerkje uit 1113 werden gevonden. Dit driebeukige kerkje mat 27,5 bij 17 meter; midden in de halfronde apsis van het hoofdkoor bevond zich de Adalbertput, de bron van geneeskrachtig heilig water. Het kerkje was de opvolger van de oudere houten kerk op deze plek en ging vermoedelijk in 1573 ten onder.
Schilderij van het kasteel van Egmond in welstand met links de buiten de gracht staande slotkapel.
Egmonds abdij als religieus en cultureel centrum
Het terrein van de middeleeuwse Adalbertabdij ligt zo’n 150 meter ten oosten van Egmond-Binnen. Van het gehele abdijterrein bezit alleen het stuk rondom het protestantse kerkje nog de oude hoogte van drie meter boven NAP, de aangrenzende percelen zijn sterk afgegraven en liggen ruim twee meter lager. Omstreeks de jaren 975-980 werd op deze plek in het toenmalige Hallem door graaf Dirk II van Holland een abdij gesticht die mede bedoeld was als mausoleum voor de grafelijke familie. De abdijkerk was gewijd aan Sint Pieter, later werd Sint Adalbert hieraan toegevoegd. Reeds vóór het eind van de 10e eeuw was de verering van Adalbert tot in het buitenland bekend.
Nadat de oorspronkelijke nederzetting Egmond bij de Sint Adalbertkapel in de loop van de 10e eeuw ten onder ging, werd de naam Hallem nog voor het midden van de 11e eeuw vervangen door Egmond. De naam Hallem was een samenstelling met het woord ‘hal’. Een hal of zaal vormde het centrale gebouw van een domeinhof. Dat de naam veranderde in Egmond zal te verklaren zijn doordat Hallem de functies van het oorspronkelijke Egmond overnam.
De abdij werd in 1140 door de Hollandse graaf overgedragen aan de pauselijke stoel. Na de begrafenis van Dirk VII in 1203 eindigde het gebruik van de abdij als grafelijk mausoleum. Na eeuwenlang centrum te zijn geweest van religie en macht, maar ook middelpunt van geschiedschrijving en schriftcultuur, raakte de abdij in verval. In 1573 vond een grote verwoesting plaats vanwege de Tachtigjarige Oorlog. De overgebleven funderingen werden met name in de eerste helft van de 19e eeuw uitgesloopt, terwijl ook de nodige schade aan het archeologisch bodemarchief werd aangebracht door de herbouw van de abdij vanaf de jaren dertig van de 20e eeuw.
Archeologisch onderzoek naar sporen van de oude abdij
Binnen het door de provincie als beschermd archeologisch monument aangewezen gebied bevindt zich niet alleen de locatie van de middeleeuwse abdij, want aan de westzijde ligt het terrein van het hospitaal of gasthuis en ten noorden de voormalige Buurkerk. In een groot gebied ten oosten van de abdij bevond zich het bij de abdij behorende agrarische complex en binnen het beschermde gebied zijn tevens bewoningssporen uit het begin van de jaartelling aangetroffen. Als noodzakelijk onderdeel van de revitalisering van het historisch-religieuze landschap werden niet alleen archeologische onderzoekingen verricht op de Adalbertakker, maar ook op het abdijterrein zelf.
Door de archeoloog Van Giffen uit Groningen zijn in de periode 1938-1948 belangrijke opgravingen verricht, waarbij vrijwel alle aandacht uitging naar de abdijkerk en de sporen uit het begin van de jaartelling daaronder. Een belangrijke vraag betreft het al dan niet aanwezig zijn van een crypte in het koor van de abdijkerk. Bij een abdijkerk van hoge ouderdom, waar een lokale heilige werd vereerd, mag verwacht worden dat deze voorzien was van een crypte, waarin de overblijfselen van die heilige aanwezig waren. Na bestudering van alle beschikbare gegevens blijkt, dat er inderdaad verschillende aanwijzingen zijn dat ook de abdijkerk van Egmond een crypte bezat.
De archeologische resten van de abdij buiten de abdijkerk zijn nog nauwelijks onderzocht. Daarbij kan worden gedacht aan gasthuis, abdijboerderij, windmolen, kloostervierkant, abtshuis, grafelijke vleugel, vrouwenhuis, binnen- en buitengrachten en verschillende poorten en muren. Wat dit laatste betreft zijn er wel enkele gegevens: de abdij was omgeven door een muur, waaromheen een 12 meter brede gracht lag. De muur lijkt omstreeks de 12e eeuw een oudere wal te hebben vervangen. Ook rond het kloostervierkant zelf was een gracht aanwezig.
Plattegrond van de opgegraven funderingen van kasteel Egmond met herziene dateringen (groen: eerste helft 13e eeuw; blauw laatste kwart 13e eeuw, rood 15e eeuw).
Een ringwalburg te Egmond?
Tussen Kennemerland en de Noormannen of Vikingen bestond in de 9e eeuw een nauwe relatie. Noormannen uit Denemarken kwamen in 884 naar Kennemerland, vanwaar ze naar Duisburg voeren. Het volgend voorjaar kwamen ze terug naar Kennemerland, waar de Deense heerser Godfried het militaire opperbevel voerde over de Friese kustlanden. Hij had graafschappen en lenen in Kennemerland in bezit die eerder aan de Deense prins Rorik hadden toebehoord.
Tegen invallen van de Noormannen werden langs de Hollandse en Zeeuwse kust vooral vanaf het laatste kwart van de 9e eeuw ringwalburgen aangelegd. In deze periode was er in Egmond nog geen stenen klooster, wel was het rijke kerkje boven het graf van Adalbert aanwezig. De herhaalde plunderingen door de Noormannen van deze kerk en het mogelijk daarbij gelegen koninklijk domeinhof met bijbehorende haven, kunnen aanleiding geweest zijn om hier een versterking te bouwen. De ver melding in de 10e eeuw van een burggraaf in Egmond versterkt deze gedachte.
Egmond behoorde tot de drie oudste kloosters in Holland en Zeeland. De andere twee zijn Middelburg en Rijnsburg en van deze twee is een verband tussen hun ligging en de aanwezigheid van een ringwalburg aangetoond. Elke kernregio aan de kust die een strategische positie bezat en aan een waterweg lag, had zijn eigen versterking. In Holland waren dat: Den Burg op Texel, de Velserburg, Rijnsburg en waarschijnlijk Vlaardingen. De bouw van de Rijnsburg hield mogelijk verband met een koninklijke schenking van land ten noorden van de Oude Rijn in 889 aan graaf Gerulf, terwijl de burgbouw te Vlaardingen mogelijk plaatsvond in de periode dat een deel van het graafschap Maasland aan Dirk II werd geschonken in 985. Opvallend is de aanwezigheid van belangrijke kerkelijke centra die zich telkens in of vlak naast deze burgen bevonden.
Ook in Egmond bevonden zich een oud kerkelijk centrum en een belangrijk koninklijk bezit dat aan de graaf werd geschonken; het was het bestuurlijk centrum van een regio en gelegen aan bevaarbaar water. Daarom is de gedachte aan de aanwezigheid van een vroegmiddeleeuwse ringwalburg niet zo gek. Als ook in Egmond een koninklijke schenking zou samenhangen met burgbouw komt eigenlijk alleen de gift van de Adalbertkapel in 922 in aanmerking. Na de schenking en de bouw van een burg door de graaf kunnen de relieken van Adalbert in veiligheid zijn gebracht binnen de omwalling, buiten het bereik van de Noormannen of Vikingen.
De aanwezigheid van een ringwalburg zou de merkwaardigheid kunnen verklaren, dat graaf Dirk I na de schenking van het kerkje deze afbrak en de stoffelijke resten van Adalbert liet verplaatsen naar een nieuwe iets verderop gelegen kapel. Aangezien deze veronderstelling volstrekt hypothetisch is, zal nader onderzoek nodig zijn om de aanwezigheid van een burg op deze plek vast te stellen.
Luchtfoto EgmondBinnen met: blauw = water (Beek); rood omlijnd rechts = Krijt; rood omlijnd links = handelsterp evenwijdig aan de Beek; rood vlak = opgraving huis met kelder; rechts = Ned. Herv.Kerk; rechtsonder = huidige abdijgebouwen (basis: Googlemaps).