Beeckestijn te Velsen: een vroege landschapstuin met betekenis .
De buitens in Kennemerland waren doorgaans groter en rijker dan elders en konden vanuit Amsterdam worden bereikt over de weg, met de trekschuit of met een zeiljacht over het IJ. In Midden-Kennemerland waren de buitenplaatsen dan ook bijna allemaal georiënteerd op het Wijkermeer waarmee ze een samenhangend complex vormden. Via dit meer bestond visueel contact met Amsterdam. Dit was echter maar een deel van het gehele buitenplaatslandschap rond Amsterdam, een arcadisch territorium dat zich in een wijde cirkel van circa 20 km rond de stad uitstrekte. De grootte van de cirkel werd voornamelijk bepaald door verbindingen te water, want vanwege de seizoensgebonden trek van stedelingen naar buiten mochten de buitenplaatsen bij voorkeur niet verder dan een dagreis van Amsterdam afliggen. Daardoor vielen ook de buitenplaatsen in de Beemster, langs de Vecht en in ’s-Graveland binnen deze zone.
Dit buitenplaatslandschap was ook internationaal een bijzonder verschijnsel. De trend waarbij de omgeving van Amsterdam langzamerhand vol kwam te staan met theekoepels, speelhuizen, lusthoven en tuinen, was begonnen in de jaren 1620-1630. In de 18e eeuw nam het aantal buitenplaatsen sterk toe en heeft zich een ware villacultuur gemanifesteerd met een massaal karakter, leidend tot een stedelijk vrijetijdsterritorium.
in Heemskerk moet al een tuinaanleg aanwezig zijn geweest, zoals blijkt uit de vermelding van hof en tuin bij deze kasteelplaats. Uit de aanwezigheid van een viskom bij het in 1573 verwoeste (en niet herbouwde) kasteel Cronenburg te Castricum blijkt, dat dit kasteel vóór dat jaar al was voorzien van een tuinaanleg met vijver. Op speciaal genomen luchtfoto’s van de weilanden rondom het kasteelterrein is bij het kasteel een patroon van rechthoekige en diagonale waterlopen te zien, dit kan wijzen op de aanleg van een formele tuin die hier vóór 1573 lag.
Uit deze en vergelijkbare gegevens blijkt dat er de nodige tuinaanleg moet zijn geweest, maar zonder nader archeologisch onderzoek blijft het beeld onduidelijk. Na de 16e eeuw zijn er meer gegevens voorhanden, maar van de originele aanleg bleef ook uit dit tijdvak niet veel bewaard. Vanaf 1621 kwam de tuin in de stijl van het Hollands classicisme in zwang. Kenmerkend voor de tuinontwerpen in Holland is de omsluiting van het gehele complex met boomrijen, singels en grachtsystemen. Er waren veel beelden en fonteinen en men kweekte exotische gewassen, die ’s winters in een oranjerie werden ondergebracht. Na 1650 vormde de Hollandse tuinstijl de basis voor verdere ontwikkeling in Frankrijk, waaruit de baroktuin voortkwam.
Vanaf circa 1680 werd de Nederlandse tuin vervolgens weer beïnvloed door de Franse interpretaties van de klassieke principes, zoals de aanleg van een as die gericht was op het midden van het huis. Het nuttigheidsaspect kreeg bij een groot aantal buitenplaatsen, naast de reeds langer bestaande agrarische bedrijfsvoering, gestalte door de aanleg van blekerijen, waar de binnenduinstrook zich bij uitstek voor leende. Op deze wijze werden de idyllisch ogende buitenplaatsen opgenomen in een urbaan productieproces, waarvan ook zandafgravingen ten behoeve van stedelijke uitbreidingen een onderdeel vormden. Bijzonder was de bollenteelt, die na de botanische revolutie in het begin van de 17e eeuw, toen de schoonheid van Tulipa (tulp), Auricula (primula) en Frittillaria (kievitsbloem en keizerskroon) ontdekt werd, tot ontwikkeling kwam en in de 18e eeuw werd geprofessionaliseerd.
De vroegste beschrijving in Kennemerland van een park in landschapsstijl dateert uit 1759 en betrof de tuin bij de buitenplaats Watervliet bij Velsen. Vanwege de aanleg van het Noordzeekanaal is Watervliet echter verdwenen en daardoor niet meer archeologisch te onderzoeken. Nog wel aanwezig is Beeckestijn waar, zoals vermeld, in 1769 een tuin in landschapsstijl werd aangelegd. Na het jaar 1800 was de periode van het buitenplaatslandschap voorbij en in de 19e en 20e eeuw is dit landschap grotendeels verdwenen; in het gunstigste geval bleven het hoofdgebouw en de laatste fase van de tuinaanleg bewaard.
De tuinen werden in de loop der eeuwen immers telkens opnieuw ingericht naar de laatste mode. Veel aspecten van het buitenplaatslandschap, met name de oudere fasen van tuinaanleg, zijn daardoor vrijwel uitsluitend nog door archeologisch onderzoek te ontrafelen en bestuderen.
De vroegste beschrijving in Kennemerland van een park in landschapsstijl dateert uit 1759 en betrof de tuin bij de buitenplaats Watervliet bij Velsen. Vanwege de aanleg van het Noordzeekanaal is Watervliet echter verdwenen en daardoor niet meer archeologisch te onderzoeken. Nog wel aanwezig is Beeckestijn waar, zoals vermeld, in 1769 een tuin in landschapsstijl werd aangelegd. Na het jaar 1800 was de periode van het buitenplaatslandschap voorbij en in de 19e en 20e eeuw is dit landschap grotendeels verdwenen; in het gunstigste geval bleven het hoofdgebouw en de laatste fase van de tuinaanleg bewaard.
De tuinen werden in de loop der eeuwen immers telkens opnieuw ingericht naar de laatste mode. Veel aspecten van het buitenplaatslandschap, met name de oudere fasen van tuinaanleg, zijn daardoor vrijwel uitsluitend nog door archeologisch onderzoek te ontrafelen en bestuderen.