-
Als het Oer-IJ een stem en herinneringen had, wat zou het dan antwoorden op de vraag wat er gebeurde in de oorlogvoering tussen 1200 en 1500? Als het in algemeen beschaafd Nederlands zou antwoorden, boften we. Maar dat is als. Laten we de zaak omdraaien en het landschap ter verantwoording roepen: wat was uw rol in die oorlogen? Was u slachtoffer, gedwongen meeloper in die conflicten, was u de aanleiding daartoe of zelfs een gevreesde tegenstander? In de hoofdtitel is een citaat van Armando (Uit Berlijn 1982) verwerkt dat de vraag stelt: hoe ‘schuldig’ was het landschap?
-
In Akersloot werd in 1182 een aantal West-Friese indringers gedood en in 1196 brak de St. Nicolaasvloed vloed uit, waarna vijandelijkheden volgden. In Waterland begon men met de aanleg van een sterke dijk. In een andere grafelijke familievete in 1204 waren er plunderingen in en bij Beverwijk. De stormen van 1214, 1219 en 1248 hebben vervolgens van de oorspronkelijke Almere een Zuiderzee gemaakt.
Begin 13e eeuw begonnen ook de West-Friezen met het aanleggen van een sterke omringdijk tussen de Zijpe-Rekere barrière en de Zuiderzee. In die jaren was de guerrilla bijna afwezig, misschien het gevolg van een combinatie van factoren: de aanvallers, de Hollandse graven, hadden andere problemen aan hun hoofd, gingen zelf ook de waterstaat regelen en misschien waren de Friezen oorlogsmoe. Kennemerland onderging een belangrijke militaire verandering: waar er eerst slechts een enkele burcht lag kwam nu een ring van kastelen, die zich uitstrekte langs de ‘frontlijnen’.
Van acht kastelen is het min of meer zeker dat ze uit de eerste helft van de 13e eeuw dateren, of nog ouder zijn: Ter Kleef, Aelbrechtsberg, Adrichem (Velsen), Brederode, Lane, Castricum, Akersloot en Egmond. Tevens vonden op een negental locaties bouwactiviteiten plaats, waarbij het niet altijd duidelijk is of dit herbouw of nieuwbouw van burchten betrof. Deze negen nieuwere burchten zijn: Rolland, Velsen, Beverwijk, Uterwijk of Oosterwijk, Oud-Haerlem, Marquette, Oudburg, Poelenburg en, in Alkmaar, de Torenburg. Dit werd mede mogelijk gemaakt doordat het gebruik van baksteen in de 13e eeuw een hoge vlucht nam en door de uitvaardiging van het Statutum in favorem principum in 1232, waardoor adellijke geslachten zich konden positioneren via kastelen en titels. Ofschoon niet gezegd kan worden dat die kastelen een linie in de moderne zin van het woord vormden. Er waren immers geen permanente garnizoenen gelegerd en de kastelen waren niet planmatig door de graaf aangelegd (eerder omwille van quasi welgeboren prestige, maar de graaf stelde wel zijn hofland ter beschikking). Bovendien lagen ze, ’niet passend in de tijd’, achter het front.
-
Met geld kocht Floris vrienden. Op twaalf januari 1276 gaf hij aan ‘die van Aeckersloot en Wtgeest’, strategisch gelegen aan de oostgrens met de rebellen, vrijstelling van het betalen van de schot, ‘opdat zij haer te williger ende dapperlicker souden stellen tegens die Vriesen ende andere onse vyanden, heure medehulperen’. Een soort lokkertje dus en ook gaf hij op elf december 1280 ‘die van Wormer’ tussen Uitgeest en Waterland vrijheid van de jaarlijkse bede en van tol, omdat ze ‘eenige Vriezen in zekeren slag gevangen genomen en aan hem uitgeleverd hadden’, dus hier betrof het een premie.
Maar graaf Floris had een plan. Hij landde twee jaar later op verrassende wijze met een leger bij Hoorn, won enkele grote gevechten, vond het lichaam van zijn vader terug en legde een ring van dwangburchten aan, waarvan Medemblik nog bestaat . Maar nog belangrijker was dat hij na de grote overstroming van 1288 de West-Friezen hielp met de voltooiing van hun omringdijk en de aanleg van de Krabbendam in de Rekere. De daaropvolgende eeuwen verliepen relatief rustig en het graafschap was onderdeel geworden van het grote Bourgondië.
De Hoekse en Kabeljauwse twisten, de Stichtse oorlog en de Arkelse oorlog gingen overwegend aan het Oer-IJ voorbij. De situatie veranderde toen in april 1491 boeren uit Schagen en Hoogwoud zich verzetten tegen de gewelddadige inning van een belasting, het ruitergeld. Net als in de boerenopstanden draaide deze oorlog om geld. In juni landden enkele schepen onder leiding van Jan van Naaldwijk – dit was een andere groep opstandelingen die de Bourgondische zeehandel wilden ontwrichten, maar die zich niet bij het belastingoproer aansloten – bij Wijk aan Zee. In de Divisiekroniek: ‘Ze kwamen met de morgenstond en iedereen lag nog in bed, anders had men het met een kleine troepenmacht kunnen verhinderen. Sommigen verdedigden zich, anderen vluchtten weg. Aan beide zijden vielen doden en gewonden. Sommige huizen werden in brand gezet en op het kerkhof werden er inwoners doodgeslagen. Ze plunderden het dorp en wat ze konden dragen namen ze mee naar hun schepen.’ De schepen vertrokken eerst naar het noorden, maar ‘zeilden lange tijd langs de kust, waardoor vele dorpen goed de wacht hielden.’ Maar liefst 26 van de 42 vissersschepen uit Wijk gingen verloren.
In Alkmaar en Hoorn waren opstootjes uitgebroken, waarna in Den Haag onderhandelingen plaatsvonden. Toen men die winter geen oplossing vond, werd de opstand algemener en sloten boeren uit Kennemerland zich aan. Op 3 mei 1492 kwamen de Kenemers, dye men noemde tCasenbroot volck naar Haarlem, drongen de stad binnen, ze doodden de schout en twee schepenen en vernietigden ‘brieven, quitancien, registeren’ om de fiscus te dwarsbomen. Aangemoedigd door dit succes zetten duizenden de aanval in op Leiden, maar deze werd afgeslagen en het rebellenleger sloeg op de vlucht. Er zijn twee kronieken van Bourgondische zijde, die iets zeggen over de tegenaanval die hertog Albrecht van Saksen liet ondernemen: de kroniek van Jean de Molinet en de memoires van een commandant van de Duitse huurlingen, Wilwold von Schaumburg.
Molinet verklaart de naam van de Kennemers: ‘ze hadden standaarden en vlaggen met een plaatje van het kruis, Onze Lieve Vrouw, de heilige baard, St. Nicolaas, St. Georg en op ieder stond even groot de afbeelding van een beste homp brood en een flinke punt groene kaas.’ De tegenaanval: op 22 mei 1492 was Schaumburg met Duitse (waarschijnlijk vooral Kleefse) troepen met schepen bij Noordwijk aan land gezet en hij rukte via de kustlijn op naar Santpoort, dat hij plunderde en ging vandaar naar Wijk aan Zee, dat zich niet verzette. Hij had op zijn beurt vaandels met bier en brood laten maken en hield een toespraak tot zijn troepen, waarin hij ook iets over het landschap opmerkte: ‘We worden door water omringd en vóór ons zien we alleen maar vijandig land, waarvan de bewoners onze dood wensen’. Dat klopte, de inwoners van Velsen hadden zich in Beverwijk verschanst, ‘de wegen waren gefortificeerd met koetsen, karren, kettingen, vier slangen en twee veldgeschut’ en 400 man verdedigers.
Vanuit Wick sur la Mer (Molinet) werd eerst een nachtelijke verkenningsgroep uitgestuurd, maar deze werd ontdekt. De volgende dag rukten 1300 (Schaumburg) of 2200 (Molinet) Duitsers op; hun ‘tamboers sloegen oorverdovend.’ Volgens Schaumburg stond het geschut van de verdediger in Biberwek (Beverwijk) zeer goed opgesteld en veroorzaakte het zelfs ‘grote schrik’, want de straten vormden een goed schootsveld. Pas na felle gevechten wisten enkele aanvallers de linie te doorbreken en konden huizen in brand worden gezet. Na zware verliezen, vluchtten de Kennemers, ‘via de zee […] werden velen van hen met kleine sloepen gered’ .