-
Rond 1850 is het restant van het Oer-IJ een uitloper van de Zuiderzee. Daarmee staat het water onder invloed van de zilte zee en is er in beperkte mate nog eb en vloed. Die vloed levert de regio vruchtbare zeeklei, maar ook slib, heel veel slib in het water. Het water wordt zo steeds moeilijker bevaarbaar en de havenplaatsen aan de oevers van het IJ, van Beverwijk tot Amsterdam, moeten dan ook steeds meer moeite doen om de doorvaart te behouden.
-
Het westelijk deel van het IJ, het Wijkermeer, is dan zover dichtgeslibd dat de haven van Beverwijk nog nauwelijks bereikbaar is. Ook Amsterdam krijgt steeds meer moeilijkheden met de bevaarbaarheid en is constant op zoek naar oplossingen.
Baggeren
In 1830 worden de Amsterdamse wateren bevaarbaar gehouden met 16 paardenbaggermolens en met veel handwerk (Figuur 7.2.4). Pas rond 1860 komen de eerste stoombaggermolens in zwang. De meeste worden geïmporteerd vanuit Engeland. Daar is de industriële revolutie eerder van start gegaan en is de stoomtechniek al behoorlijk ontwikkeld. De eerste stoombaggermolens werken op gelijke wijze als de baggermolens met paarden en ze zijn nauwelijks effectiever.
-
Maar de Nederlandse waterbouwers zien wel het voordeel in van de stoomtechniek en zij weten in de tweede helft van de 19e eeuw de stoombaggermolens flink te verbeteren. En daarmee weten ze nationaal en internationaal een sterke marktpositie te veroveren.
Kanalen graven
De handelspositie van Amsterdam komt door het dichtslibben van het IJ en de Zuiderzee steeds meer in het gedrang. Baggeren biedt niet voldoende oplossingen en daarom wil men een kanaal aanleggen van Amsterdam naar zee. In 1824 is het Noord-Hollands Kanaal, via Purmerend en Alkmaar naar Den Helder, gereed.
Het kanaal is tachtig kilometer lang en al vanaf het allereerste begin te smal. A.F. Goudriaan, inspecteur-generaal van de Waterstaat, is voorstander van het afsluiten van het IJ met een dam tussen Durgerdam en Diemen en het graven van een nieuw 150 meter breed kanaal door Waterland en Marken naar de Zuiderzee. Zo worden ook de ondiepten bij het eiland Pampus vermeden. Het Amsterdamse stadsbestuur is echter fel tegen de dam door het IJ en het plan wordt in eerste instantie terzijde gelegd. Bij de watersnood van 1825 breken de dijken in Waterland en Koning Willem I besluit dat het IJ afgedamd en het Goudriaankanaal aangelegd moeten worden.
-
In 1826 begint men met de aanleg van het kanaal, maar al gauw blijken er vele praktische problemen. In 1828 worden de werkzaamheden dan ook beëindigd. Sporen van het Goudriaankanaal zijn nog in het landschap van Waterland en Marken terug te vinden.
Het Noordzeekanaal
In de tweede helft van de 19e eeuw komen grotere stalen stoomschepen in zwang en het Noord-Hollands Kanaal is daar absoluut niet op berekend. De doorgraving van Holland op z’n smalst, met de aanleg van het Noordzeekanaal, wordt daarom weer actueel. De eerste plannen om de duinen te doorgraven zijn hoogstwaarschijnlijk van de landmeter Jan Pietersz. Dou uit 1628 en 1634. Daarmee wil hij de afwatering van het Hoogheemraadschap Rijnland verbeteren. De eerste plannen voor een scheepvaartverbinding door de duinen zijn van 1772 van Christiaan Brunings, de eerste directeur van Rijkswaterstaat.
.
In de 18e eeuw en in de eerste helft van de 19e eeuw zijn er vele plannen gemaakt voor het Noordzeekanaal, meestal door vooruitstrevende burgers en bedrijven. Maar helaas worden vele plannen ook tegengewerkt door een conservatief Amsterdams gemeentebestuur. In die periode bestaat het bestuur geheel uit leden van de oude regentenfamilies. Pas na de nieuwe Grondwet van 1848 van Thorbecke met een nieuwe inrichting van het Nederlandse staatsbestel komt daar langzamerhand verandering in.
Zo duurt het tot 1863 voordat Thorbecke de wet tot de aanleg van het Noordzeekanaal kan indienen. En na een lange periode met veel technische en financiële problemen kan Koning Willem III het kanaal op 1 november 1876 openen.
De aanleg
Er is geen enkele Nederlandse aannemer die wil inschrijven op het grote en risicovolle project en zo wordt de aanleg van het Noordzeekanaal uiteindelijk gegund aan de Engelse aannemer Henry Lee & Son. Hij heeft, mede door de inzet van de stoommachine, in Engeland veel ervaring opgedaan met soortgelijke werken. Het is een omvangrijk project met het doorgraven van de duinen en het bouwen van een sluis in IJmuiden, het droogleggen van een groot deel van het IJ, het aanleggen van het kanaal en in het oosten de aanleg van een afsluitende dam bij Schellingwoude en de bouw van de Oranjesluizen.
Voor Nederlandse begrippen zet de Engelse aannemer in de beginfase zeer grote machines in, vele door stoomkracht aangedreven. Maar het werk in de slappe Nederlandse bodem en het doorgraven van de zandige kuststrook levert hem veel problemen op. Langzamerhand worden er dan ook steeds meer Nederlandse aannemers bij het project betrokken. Ook zij hebben de stoomtechniek opgepakt en aangepast aan de lokale omstandigheden. Uiteindelijk kan in 1876 het project afgesloten worden met een kostprijs van 58 miljoen gulden, terwijl oorspronkelijk een bedrag van 18 miljoen gulden geraamd is. De verkoop van de gronden in de nieuwe IJ-polders levert gelukkig nog 14 miljoen op.
De Oranjesluizen
Om het Noordzeekanaal en het laatste stukje IJ bij Amsterdam tegen dichtslibben te beschermen, wordt aan de oostkant bij Schellingwoude een afsluitdijk met de Oranjesluizen, een stoomgemaal en een spuisluis aangelegd. De spuisluis en het grote stoomgemaal, met acht ketels en drie horizontale turbines, moeten daarbij Noord- en Zuid-Holland van het overtollige water afhelpen. Met de oplevering van het werk op 5 juni 1872 is de scheiding tussen de Zuiderzee en de IJ-boezem een feit.
Daarmee is het laatste stukje Oer-IJ een zoet binnenwater geworden. De afsluiting van de Zuiderzee in 1932 zorgt ervoor dat daarna het water in Noord-Holland zoeter wordt. Met het doorgraven van Holland op z’n smalst en de aanleg van de zeesluizen in IJmuiden komt er nu weer zout water in het westen naar binnen. Met iedere schutting van de Noordersluis komt er zo 3.500 ton zout het Noordzeekanaal in. Dat betekent dat het water nu in het westen licht brak is, terwijl het naar het oosten steeds zoeter wordt. De huidige verbinding tussen het zoete binnenwater en het zoute Noordzeewater bij IJmuiden is daarbij een belangrijke mogelijkheid voor paling, andere trekvissen en vele andere organismen om te kunnen migreren.
Het sluiscomplex in IJmuiden
De taken van het gemaal bij Schellingwoude, in het oosten, zijn in 1975 overgenomen door een nieuw gemaal in IJmuiden, in het westen. Zo kan het overtollige water uit Noord- en Zuid-Holland beter afgevoerd worden en wordt de indringing van zout zeewater enigszins beperkt.
Met een capaciteit van 260 kubieke meter per seconde is het gemaal in IJmuiden het grootste in Europa. Op dit moment zijn er een drietal sluizen: de Zuidersluis (1876), de Middensluis (1896) en de Noordersluis (1930). Rond 2029 is de Noordersluis dan ongeveer honderd jaar oud, aan vervanging toe en omdat de zeeschepen ook steeds groter worden, is Rijkswaterstaat in 1999 begonnen met de voorbereidingen van een nieuwe sluis: 500 meter lang, 70 meter breed en 18 meter diep. In 2016 is men met de bouw ervan begonnen. Zo is het Oer-IJ van een oorspronkelijke zeearm verworden tot een druk bevaren kanaal.