-
In de Middeleeuwen won het water snel terrein in het veen achter de duinen. De ontwatering van de veenkussens door kolonisten leidde tot een snelle daling van het maaiveld. Het niveauverschil in de riviertjes die door het veen slingerden nam hierdoor af. Op een gegeven moment bleef het water op de laagste plekken staan. Er vormden zich meertjes waarvan de golven voortdurend aan de zachte, venige oevers knabbelden. Zo namen ze snel in omvang toe. Natuurlijk legde de bevolking dijken aan (Aten 2007). Maar binnen de dijkringen werd het door de maaivelddaling ook steeds natter. Eind 15e eeuw was akkerbouw bijna onmogelijk geworden en verkeerde de veehouderij door de aanhoudende wateroverlast in zware moeilijkheden.
De Achtermeer leverde kennelijk winst op omdat in de jaren 1540-1570 bij elkaar 15 meren rond Alkmaar werden leeggemalen. Daaronder bevonden zich in Kennemerland tussen Alkmaar en Beverwijk het Dorregeestermeertje (27 hectare) tussen bij Akersloot en het Heilooërmeer (45 hectare) en Boekelermeer (340 hectare) in de buurt van Heiloo. In 1557 verleende Philips II, die ondertussen zijn vader Karel V was opgevolgd, een octrooi voor het Dorregeestermeertje aan de Alkmaarse poorter Aem Claesz. Twee jaar later werd daar de eerste oogst binnengehaald (Nationaal Archief (NA), nr. tg. 3.01.27.02, inv.nr. 10). In 1567 volgde het Heilooër of Nieuwpoortermeer (Kooiman 1936). De Boekelermeer vormde de laatste 16e-eeuwse droogmakerij in het Oer-IJ gebied. In juli 1567 verkregen Jarigh van Tjepma en Jacob Reyersz. van Waerdendel een octrooi.
Nadat de rust was weergekeerd, werden de blank gezette meren opnieuw leeggemalen, soms door de oude landeigenaren, soms door nieuwe investeerders. Het Dorregeestermeer werd bijvoorbeeld in 1579 aangepakt door de Akersloter Geerloff Dielofsz. cum suis. Ook dit poldertje was ‘in den troublen tijt ingelopen ende zeer (…) woest leggende’. In of kort na 1583 was het voortaan tevens als de Dielofsmeer bekende poldertje weer droog ; NA, tg. 3.01.27.02, inv.nrs. 1002, 1007).
De befaamde Gouden Eeuw was toen al duidelijk onderweg. De economie groeide razendsnel en in de handel, industrie en scheepvaart werden fortuinen verdiend. Vanaf 1580 schoten bovendien de pacht- en grondprijzen omhoog (van Zwet, 2009). Dat maakte landaanwinning een zeer aantrekkelijke optie om het opgehoopte kapitaal te beleggen. In 1607 verleende het gewestelijk bestuur, de Staten van Holland, een octrooi tot droogmaking van de Beemster (7200 hectare) aan een compagnie van Amsterdamse kooplieden en Haagse ambtenaren. De Beemster viel in 1612 droog. De kosten beliepen 1,2 miljoen gulden, maar na enkele moeilijke jaren haalden de investeerders rendementen van wel tien procent op de oorspronkelijke investering (van Zwet 2009). Het hek was van de dam en in minder dan drie decennia werden bijna alle andere meren in Holland benoorden het IJ leeggemalen inclusief de piepkleine Vliet (21 hectare) ten westen van Assendelft in 1638 (Kooiman 1936).
-
In het Oer-IJ-gebied bleef uiteindelijk slechts één meer van formaat over, het Lange- of Alkmaardermeer, hoewel ook hiervoor in 1632 een octrooi is verleend (Wortel 1960). Na het droogvallen van de Starnmeer in 1643 was het met de landaanwinning gedaan. Na 1650 begonnen de grondprijzen te dalen.
Aan begin van de 18e eeuw kwam de landbouw in een diepe en ettelijke decennia aanhoudende crisis terecht (van Zwet 2009). Niemand was nog bereid ook maar een cent in het droogmaken van meren of het inpolderen van buitendijkse slikken en kwelders te riskeren. Toch kwam het begin 18e eeuw tot bedijking van hoog opgeslibde gronden in het Wijkermeer in het kader van verhoging van de waterveiligheid na de Kerstvloed van 1717.
In dat jaar brak tijdens een noordwesterstorm op eerste kerstdag de Sint Aagtendijk langs het Wijkermeer op twee plaatsen. In de Assendelver Zeedijk vielen zes gaten ). Grote delen van de Zaanstreek en Waterland verdwenen onder het zoute water. De ellende was enorm. Eind februari 1718 waren de dijken weliswaar weer dicht, maar het werd zomer voordat men overal het water van het land had (Bogaert 1719; Danner et al. 1994). Deze overstroming leidde tot ingrijpen van de Staten van Holland. Die reorganiseerde het dijkbeheer.
Assendelft werd verder in overweging gegeven een dwarsdijk aan te leggen tussen de Sint Aagtendijk en de Assendelver Zeedijk. Deze circa anderhalve kilometer lange overdijking zou een bijna tien kilometer lange lus van beide genoemde oude zeedijken tot binnendijk maken. Op deze manier werd meteen een gebied van ruim 150 hectare hoog opgeslibde gronden ingepolderd. Assendelft koos inderdaad voor de overdijking. De nieuwe polder werd bekend als Binnengedijkte Buitenlanden of De Noorderbuitendijken (Resoluties Staten van Holland, 24-03 en 22-07-1718, 02-05 en 23-06-1719).