Terug naar het overzicht

Flevum op de kaart

Waarom kwamen de Romeinen naar Velsen?
door Arjan Bosman

Impressie van Fort Flevum aan het Oer-IJ.

De Romeinse tijd ligt voor ons op het kantelpunt van de prehistorie en de geschiedenis. Of anders gezegd: de periode waarin niet en waarin wel geschreven werd. Bij de Gallische campagnes van Julius Caesar in de vijftiger jaren voor het begin van de jaartelling kunnen Romeinse militairen al hebben huisgehouden in Nederland. Ondanks dat Caesar een uitgebreid verslag maakt van zijn opmars, meldt hij geen kampementen in wat nu ons land is.


De oudste archeologische aanwijzingen daarvoor stammen uit 19 v.Chr. en zijn gevonden in Nijmegen. Toch zal het nog enkele jaren duren eerdat de Romeinen een ontmoeting beschrijven tussen Drusus, Romeins generaal en tevens prins van het keizerlijk hof, en het volk van de Friezen. We weten niet zeker of dat in de Oer-IJ-streek is gebeurd. Het zou ook veel noordelijker geweest kunnen zijn of nog ergens anders. Maar er is toch een mogelijkheid dat die in Velsen heeft plaatsgehad.
De Romeinse geschiedschrijvers waren vaak niet zelf de ooggetuigen en moesten het doen met verslagen die door anderen waren opgesteld. Bovendien was er een ruime mate van vooringenomenheid die de schrijvers zelf en hun lezerspubliek nodig hadden om hun wereld te kunnen verklaren.

Vanuit Rome gezien lag Nederland immers aan de rand van de hen bekende aarde, daar waar het onherbergzaam was door gevaarlijke oceanen, ondoordringbare mystieke wouden en bewoond door woeste dieren of barbaren. Eventueel uitblijven van Romeins succes in zo’n streek kon zo altijd aan bovennatuurlijke elementen te wijten zijn, en daar valt immers niet tegen te vechten. Maar dit houdt tevens in dat we niet alle Romeinse beschrijvingen van onze regio klakkeloos moeten geloven en overnemen. Ook hoeven jaartallen en namen van plaatsen, rivieren en personen niet per se te kloppen. Dat klinkt niet heel goed als we de in aantal en inhoud schamele historische bronnen zouden willen gebruiken voor een beschrijving van het gebied van het Oer-IJ.

Gelukkig is er nog een andere ingang: de archeologie. Onderzoek te Velsen heeft geresulteerd in het lokaliseren van twee Romeinse militaire bases,, waarvan één zeker en de tweede ook meer dan waarschijnlijk een havenaanleg had. In volgorde van aanleg en ouderdom noemen we ze Velsen 1 en Velsen 2.

fort1


Velsen 1


Deze archeologie blijft stil als we de eerdergenoemde Drusus trachten te traceren in het Oer-IJ-gebied. Hij en zijn mannen hebben rond 12 v.Chr. geen sporen of vondsten in onze regiobodem achtergelaten. Zij zijn althans niet gevonden, met als enige uitzondering een amfoorscherf uit Velsen 1. Misschien is er op dat moment ook nog geen noodzaak voor bouwactiviteiten. Ze komen voor een verkenning en niet voor een blijvende vestiging. Hun werkwijze is dezelfde als elders in Germanië. Alleen langs de belangrijkste aanvoerroutes, de rivieren en met name bij zijrivieren leggen ze bases in het achterland aan. Van daaruit trekken ze de hen onbekende gebieden in.

Nijmegen volstaat dus op dat moment. Wanneer rond 9 de Romeinen meer voet aan de grond denken te hebben, gaat het mis. In wat bekend staat als de Varusslag bij Kalkriese in de buurt van Osnabrück, verliezen ze drie legioenen in een hinderlaag. De schok is zo groot dat pas vijf jaar later een revanche wordt opgetuigd. Deze actie staat onder leiding van Germanicus, de zoon van Drusus en tevens generaal. Hij leidt zijn troepen in drie achtereenvolgende jaren 14, 15 en 16 het Germaanse gebied in. Er speelt op dat moment meer mee. In 14 komt keizer Augustus te overlijden, wat tot onrust leidt bij de troepen, ook bij die van Germanicus. Na het onderhandelen over soldij en de behandeling van de soldaten door hun officieren is de beste remedie de troepen in actie te brengen, met het vooruitzicht op glorie en buit. Hierbij gebruikt hij alleen bij de laatste twee campagnes in 15 en 16 een noordelijke route, door het gebied van de Friezen. En nu schiet de archeologie ons te hulp.

Als we de Romeinse tijd van het Oer-IJ-gebied bezien dan kunnen we niet om de belangrijkste plaats heen: Velsen. Hier zijn op twee locaties door de Romeinen forten aangelegd, waarover meer in detail in het volgende hoofdstuk. De periode dat de Romeinen hier zijn geweest is verhoudingsgewijze niet lang, namelijk tussen 15 en 50 Dat is dus maximaal 35 jaar, zeg een generatie lang, nog afgezien van een mogelijke en pijnlijke onderbreking tussen de jaren 28 en 37. Het oudste fort, dat we Velsen 1 noemen, ligt ter hoogte van de zuidelijke toerit van de Wijkertunnel. Gezien de datering van de campagnes van Germanicus en de op munten en aardewerk gebaseerde begindatering van de vindplaats Velsen 1 moeten beide wel met elkaar in verband te brengen zijn. De reden voor het kiezen van een locatie bij Velsen is helaas historisch niet vastgelegd.

Wel is de strategische ligging de eerste die opvalt. Velsen ligt aan het Oer-IJ, de veronderstelde vaarroute naar het noorden met een monding in de Noordzee, ter hoogte van Castricum. Hierdoor konden Romeinse schepen ook buitengaats gaan om het kustgebied te verdedigen of om juist voor offensieve doeleinden hun weg langs de kust naar het noorden van Nederland en Duitsland te vervolgen. Maar die monding lijkt al voor de bouw van het eerste fort in 15 te zijn dichtgeslibd. Mogelijk komt alleen bij zware noordwesterstormen nog zeewater over die barrière het binnenland in. Maar de Romeinen hebben vast oplossingen voor dit probleem. Hun patrouilleschepen waren licht genoeg om over een lage zandbank te tillen of over boomstammen te rollen.

Daarnaast waren ze in staat om baggerwerken uit te voeren om een geul open te houden, zoals ze ook in de haven van Velsen 1 hebben gedaan. Ze kunnen zelfs een kanaal door de strandwal hebben gegraven. Hoe het precies is gegaan, is nog onduidelijk. De eventueel bewaard gebleven sporen hiervan liggen relatief veilig toegedekt in het huidige duingebied. Het is praktisch zeker dat er op de een of andere manier een verbinding met de Noordzee is geweest. Het Velser fort was immers jarenlang in gebruik, en dat zal niet voor niets zijn geweest. Het was bovendien uitgerust met een uitgebreide haven .

Er zijn naast de verbindingsroute over water meer argumenten voor vestiging. De locatie van het oudste fort van Velsen ligt iets ten oosten van de strandwallen en duinen, veilig ver van de zee, op een plek waar het Oer-IJ een solide laag in de bodem doorsnijdt. Deze zandige landtong is te danken aan een tijdelijke opleving van de dynamiek van het Oer-IJ. Vanwege de geïsoleerde ligging bood het strategische en bouwkundige voordelen die al direct tijdens verkenningsmissies door het Romeinse militaire apparaat werden ingezien. Dit landschap biedt niet alleen een stevige basis voor de militaire installaties maar ook voor een landroute over het zand van de strandwallen en oude duinen, in het geval van Velsen 2. Deze eeuwenoude route was naast de waterweg de belangrijkste noord-zuid verbinding, niet alleen voor de Romeinen maar ook voor de inheemse Friese bevolking.

Een andere factor van belang werd gevormd door de lokale bevolking. De Friezen woonden hier rond het Oer-IJ in een omvangrijke, zeer dicht bevolkte zone. Er waren uiterst voedselrijke kleiige gronden afgezet, prima geschikt als landbouwgrond. Vanaf circa 200 v.Chr. is het een ware groeikern en wonen hier drie tot vier gezinnen per km2, bijna het tienvoudige vergeleken met andere delen van Nederland. Ze leven in woonstalhuizen van 25 tot 30 m lang, houden zich bezig met veeteelt en akkerbouw en hebben een welvarend bestaan. Ook de plek waar de Romeinen Velsen 1 aanleggen, is beslist niet geheel onbewoond. In de paalgaten van een boothuis zijn scherfjes gevonden uit de Late IJzertijd (200-100 v.Chr.). Een bijna complete pot van dezelfde datering komt uit een pre-Romeinse afzetting op de oever van het Oer-IJ. Hiernaast zijn er vele scherven uit de Late IJzertijd die door middeleeuwse overstromingen weliswaar niet meer op hun oorspronkelijke plaats liggen, maar alles bij elkaar duiden de hoeveelheden op de aanwezigheid van een nederzetting op deze plek.

Maar de locatie van Velsen 1 heeft mogelijk nog een bijzonder, meer politiek aspect. Aan de zuidwestkant van het huidige Velserbroek, 3 km naar het zuiden, ligt een inheems heiligdom dat al eeuwen functioneerde. Het beheersen van zo’n ritueel centrum van een tegenstander of bondgenoot was standaardpraktijk bij de Romeinen. Zo kon er niet alleen macht en dwang worden uitgeoefend, maar in Romeinse ogen kon er ook kracht aan worden ontleend. Direct in de buurt van deze locatie, die Velserbroek B6 genoemd wordt, zullen ook Friezen hebben gewoond met een leidende positie binnen hun gemeenschap. Als zich ergens een lokale Friese elite of leider heeft opgehouden dan is het wel hier. Iets wat door de grote rijkdom van de vondsten van deze locatie wordt geschraagd. Op deze basis is het een aantrekkelijke gedachte om het contact van Drusus en de Friezen in of bij Velserbroek B6 te projecteren, en Germanicus wist mogelijk nog van deze plek via zijn vader of diens rapportages. Of hij zich deze gebeurtenis kan herinneren is de vraag, want hij was toen nog maar 3 of 4 jaar oud!

De Romeinen meenden dat de Germaanse volkeren konden worden ingedeeld in hoofdgroepen. Wij hebben deze Latijnse namen (die zeker een verbastering of vertaling zijn van de echte stamnamen) overgenomen: zo leefden in de huidige provincies Noord-Holland en Friesland de Frisii Minores en Frisii Maiores (de Kleine en de Grote Friezen), en woonden in de huidige provincie Groningen en in het Duitse kustgebied de Chauci Minores en Chauci Maiores, de Chauken. Hun stamgebieden zijn onmogelijk exact te bepalen, noch langs historische, noch langs archeologische weg. Dat oudheidkundigen de Friezen in het huidige Noord-Holland aanduiden als Frisii Minores, is slechts gewoonte.

Het is opvallend dat na het einde van de campagnes van Germanicus en zijn zegetocht in Rome ter ere van de overwinning op de Germanen, de basis bij Velsen gehandhaafd blijft. Blijkbaar zijn er meer redenen dan alleen de ondersteuning van de troepen op campagne om het fort en de haven in gebruik te houden. Het is niet ondenkbaar dat de klus van Germanicus nog niet klaar was en er nog steeds een gevaar uitging van de Chauken, de oosterburen van de Friezen. Een voorwaarts gelegen waarschuwingsstation in het gebied van de bevriende Friezen is dan een goede strategische optie. De vriendschappelijkheid van de regio kent echter ook grenzen.

De Romeinse geschiedschrijver Tacitus presenteert de Germanen als nobele wilden, die niet door corruptie besmet zijn en zo als spiegel dienen voor de decadente Romeinen. Het jaartal 28 kwam hiervoor al ter sprake. Dit is het door Tacitus overgeleverde jaartal waarin de Friezen in opstand komen en – naar alle waarschijnlijkheid – een einde maken aan de bezetting van Velsen 1. De aanleiding voor deze opstand zou een door Romeinse inhaligheid te hoog opgeschroefde belastingdruk zijn geweest; althans, dat is wat Tacitus vele decennia later beweerde. Hij beschrijft daarna de belegering van een fort dat Flevum wordt genoemd, een naam die we kennen uit geschriften van de Romeinse geograaf Pomponius Mela die van een ‘meer Flevo’ en een gelijknamig eiland rept. ‘Flevo’ is een verkeerd begrepen vijfde naamval van Flevum, een woord dat we herkennen in het Nederlandse vloeien.

Letterlijk schrijft Tacitus in zijn Annalen over het innen van koeienhuiden als belasting. De kans is groot dat dit een beeldspraak is voor een veel groter scala aan producten en diensten die de Friezen aan hen afdragen. Belasting of niet, de strijd rond het Velser fort is in overeenstemming met een reeks archeologische vondsten, die meer licht werpen op die ongewone situatie. De grootste categorie is die van meer dan 520 loden slingerkogels. Deze zijn door de Romeinen gebruikt om zich (Friese) aanvallers van het lijf te houden. Op basis van de verspreiding van de verschillende typen is een verloop van de strijd gereconstrueerd, een van de weinige gelegenheden waarbij we een gevecht uit de oudheid ‘op de voet’ kunnen volgen.

De aanval kwam in eerste instantie vanuit twee richtingen: over land uit het zuidwesten en over het water vanuit het noordwesten. De eerste aanval lijkt als eerste te stranden. Bij de tweede lijkt het fort dicht door de aanvallers te zijn benaderd, maar niet ingenomen. Wat van deze strijd ook rest is een hoeveelheid losse menselijke beenderen die in de haven van Velsen 1 verspreid liggen bovenop de afvallaag. Mogelijk zijn het resten van de aanvallers die na het sneuvelen in ontbinding raken. De Romeinen hebben zelf ook slachtoffers. Deze worden haastig in waterputten begraven. De Romeinen nemen hier min of meer piëteitsvol afscheid van hun kameraden, maar vergiftigen ook het grondwater. Een teken dat ze de fortlocatie verlaten en bewust onbewoonbaar achterlaten. Dat laatste is ook op andere punten in het fort te zien. Bij het vertrek van de Romeinen zijn niet alleen de verdedigingswerken van het fort gesloopt, maar zijn ook de havenwerken systematisch onbruikbaar gemaakt door zoveel mogelijk palen uit te trekken. Verder is er een brandlaag van fijne houtskoolkorrels in de haven gevonden die, vanwege het uiterlijk, de ‘koffiediklaag’ is gedoopt. Waarschijnlijk het resultaat van het afbranden van een groot deel van het houten fort.

De opstand wordt gerapporteerd aan de gouverneur van Neder-Germanië, Apronius, die troepen naar Flevum stuurt. Die komen aan als de Friezen het beleg al hebben opgebroken. Daarna ontstaat alsnog een verwarde strijd, waarin beide partijen afwisselend succes boeken. In ieder geval hebben de Friezen het landschap, de moerassen en bossen gebruikt om de Romeinse militaire suprematie te breken, ze uit elkaar te spelen en op die wijze tactisch in het nadeel te brengen. Tacitus suggereert dat de Romeinse overheersing van de noordelijke stammen een abrupt einde kreeg. ‘Vanaf toen’, zo rondt hij het relaas van de opstand af, ‘stonden de Friezen hoog aangeschreven bij de Germanen’. Maar waarom zijn de Romeinen dan binnen korte tijd alweer terug in Velsen? Rome lijkt de regie hooguit tijdelijk kwijt te zijn geweest. Misschien is het allemaal meegevallen.

De Romeinse legers, met hun getrainde goed georganiseerde beroepssoldaten, kwamen in de koude natte uithoeken van noordelijk Europa met hun zware bepantsering, bewapening en strategie die ontwikkeld was voor veldslagen  in de open ruimte, niet uit de verf en moesten het uiteindelijk afleggen.  


Velsen 2


De Romeinen keren immers na verloop van tijd terug, al was dat voor een nog kortere periode. De terugkomst kan worden afgeleid uit het feit dat de grootste waterput van Velsen 1 is hersteld met hout dat in 37 is gekapt. Dit wil niet direct zeggen dat de aanpassing in dat jaar 37 is uitgevoerd: eerder kan niet, maar iets later kan wel. Er was dus enige tijd verstreken na de `Slag om Flevum’, mogelijk zelfs zoveel tijd dat men niet meer wist dat deze put verontreinigd was door het dumpen van een paardenkadaver. Wellicht is de genoemde waterput gerepareerd door kwartiermakers die opdracht hadden een nieuw fort te bouwen. Opmerkelijk is de keuze de voormalige basis van Velsen 1 niet te herbouwen, maar juist grotendeels af te breken ten behoeve van de nieuwe fortlocatie, circa 600 meter naar het westen. Daar verrijst Velsen 2, tegenwoordig de zuidelijke toerit van de Velsertunnel .

De bouwactiviteiten uit deze periode horen bij de voorbereidingen op de verovering van Brittannië, waartoe keizer Caligula ergens tussen 37 en 41 het initiatief had genomen. Langs de Rijn bouwen ze in het jaar 39 nieuwe bases, zoals bij Valkenburg (Z.H.). Blijkbaar is de bouwactiviteit er op gericht om grote aantallen troepen en materieel te kunnen herbergen. De focus van de Romeinen ligt niet alleen op Engeland maar in deze jaren ondernemen ze ook wat in noordelijker streken. De generaals Gabinius in 41 en Corbulo in 47 trekken op naar het noorden van Germanië om de Chauken te bestrijden. Het doel zal het beveiligen van de noordelijke flank van het leger bij de oversteek over Het Kanaal te vrijwaren van ongewenste aanvallen van piraten. Niet alleen worden zo de Chauken in hun eigen land vastgezet, maar blijkbaar worden ook de Friezen en passant weer ‘in het gareel’ geholpen. Deze historische vermelding over de onderwerping van de Friezen pleit ervoor dat Velsen 1 na het jaar 28 niet langdurig is gebruikt. Anders zou de situatie zeker eerder zijn ‘rechtgezet’, of het moet in of kort na 37 al zijn aangevangen en heeft Tacitus het gemakshalve aan de actie van Gabinius gekoppeld. 

Het is aannemelijk dat fort Velsen 2 in of kort voor 39 is gebouwd, nadat keizer Caligula besluit de Rijn zone te versterken. Velsen 2 hoort zo ook bij de voorbereidingen voor de campagnes in Brittannië. De his tori sche bronnen melden dit niet expliciet, maar dat was misschien wel een reactie van de historici op de per s oon lijkheid van de keizer. Iemand die zo gek was als hij, die zou hebben gedreigd zijn paard tot senator te benoemen, kon toch niet het brein zijn van een (later) succesvolle militaire campagne? Die schrijf je dan toe aan zijn meer capabel geachte opvolger Claudius. De bronnen vermelden wel andere zaken die voor Romeins Velsen van groot belang zijn. In 41 is er een probleem met de al genoemde Chauken.

De Romeinse geschiedschrijver Cassius Dio vertelt dat dit Noord-Germaanse volk hun eerste plundertocht houdt. De piraten bereiken de Gallische kust, waarop de commandant van het Neder-Germaanse leger in actie komt en tegen hen oprukt. Hij zal zeker Velsen 2 als uitvalsbasis hebben gebruikt. De actie verloopt succesvol en hij weet tot in het Chaukische gebied binnen te dringen en een tijdens de Varusslag verloren gegaan Romeins vaandel terug te veroveren. Op basis van dit succes verleent keizer Claudius aan deze Gabinius Secundus het recht om als een eretitel Chaucius aan zijn naam toe te voegen. Zijn succes is overigens niet blijvend; enkele jaren later moeten de legionairs opnieuw in actie tegen diezelfde Chauken – Tacitus doet hier verslag van. 

In 46 doen de Chauken onder leiding van Gannascus een inval in Neder-Germanië. Deze van oorsprong Cananefaat heeft dienst gedaan bij de Romeinse hulptroepen, waaruit hij deserteert. Ze gebruiken lichte schepen voor plundertochten, waarbij vooral het Gallische kustgebied geteisterd wordt. Gannascus weet heel goed dat Galliërs rijk zijn en weinig oorlogszuchtig. De Chaukische overvallen vinden op een voor de Romeinen tamelijk ongelukkig moment plaats, want de pas aangetreden keizer Claudius is vanaf 43 bezig met de verovering van Brittannië. Het laatste wat hij kan gebruiken, zijn piraten bij het Kanaal. De Chauken stuiten al snel op geduchte tegenstand en ontdekken dat met de nieuwe bevelhebber van het leger van Neder-Germanië niet te spotten valt. Zijn naam is Corbulo en hij zal zich gaan ontpoppen als de belangrijkste generaal van zijn tijd.

Corbulo laat de driedeks geroeide triremen de Rijn afzakken, terwijl hij de overige vaartuigen – voor zover ze daarvoor geschikt waren – via de wadden, geulen en kanalen laat aanvoeren. Nadat hij de schuiten van de vijand tot zinken heeft gebracht en Gannascus heeft verjaagd, brengt hij de situatie in de regio en in zijn eigen strijd macht weer voldoende onder controle. Blijkbaar zijn deze legioenen zo fanatiek dat ze de oude regel ‘dat niemand de gelederen mocht verlaten en zonder bevel daartoe mocht gaan vechten’ weer ingeprent krijgen. Van Corbulo wordt tevens gemeld dat hij een dwangburcht in het gebied van de Friezen laat bouwen. Volkomen onverwacht spreekt keizer Claudius zijn veto uit over nieuwe gewelddadige acties tegen de Germaanse gebieden, waarbij hij zelfs zo ver gaat dat hij bevel geeft de bezettingstroepen terug te trekken achter de Rijn. Corbulo is dan nog in het Chaukische gebied, waar hij zeer succesvol is. Zijn verbazing is dan ook groot als hij het keizerlijke bevel ontvangt.

Met Corbulo’s fort in het Friese gebied is hoogstwaarschijnlijk Velsen 2 bedoeld, en hij kan daar nieuwbouw hebben gepleegd, maar zeker is dat hij het bestaande fort zal hebben aangepast aan zijn eisen. In elk geval breekt de generaal de verbouwing af en volgt gehoorzaam de bevelen op van Claudius om terug te keren ten zuiden van de Rijn. Het einde van Velsen 2 is zo verbonden aan de historische datum van 47 Of dit dan ook betekent dat alle troepen direct uit Velsen zijn verdwenen is de vraag. Dit kan gefaseerd zijn gebeurd. Maar op basis van de in Velsen 2 gevonden munten zal dat zeker niet na 50 zijn geweest.

Wellicht neemt de strategische waarde van het Oer-IJ in deze tijd definitief af doordat de monding ter hoogte van het huidige Castricum onherstelbaar aan het dichtzanden is. Opmerkelijk is dat Tacitus beschrijft dat Corbulo van kanalen gebruik heeft gemaakt bij zijn opmars. Misschien doelt hij hier op een gegraven watergang ter hoogte van die monding bij Castricum. Het is onbekend of in Velsen 2 maatregelen als in Velsen 1 zijn genomen om de locatie onbewoonbaar te maken.

Ook al trekken de Romeinen weg, de regio blijft bewoond door de Friezen. Het heiligdom Velserbroek B6 blijft in gebruik. Het leven neemt haar gewone gang weer, alsof er niets is gebeurd. Ook op de voormalige fortterreinen zullen weer boerderijen en akkers verrijzen. Halverwege de 1e eeuw moeten twee Friezen, Verritus en Malorix, nog in Rome gaan pleiten om dit te mogen doen. De afwijzing van dat moment geldt enkele tientallen jaren later duidelijk al niet meer.

Bewoner van h et Oer-IJ gebied en een Romeinse soldaat, te zien in Museum Huis van Hilde.