Sporen van boerderijen, greppels, omheiningen, en waterputten tijdens de opgraving van 2004. Rechts op de achtergrond boerderij De Westert.
Aan de zuidrand van Limmen, bij de kruising van de Zeeweg met de Rijksstraatweg, snellen fietsers en automobilisten zich dagelijks naar school of werk. Slechts weinigen zullen beseffen dat hier in de Middeleeuwen bijna 500 jaar lang een dorpje lag. De resten ervan werden ontdekt na het omploegen van een stuk grasland, waardoor middeleeuwse scherven bloot kwamen te liggen. Enkele proefsleuven, gegraven in 1995-1996 bevestigden het vermoeden dat hier sporen van een nederzetting te vinden waren. Het perceel was gelukkig niet diepgeploegd of diepgespit, in tegenstelling tot vele andere landbouwgronden op de strandwal.
Deze vliegerfoto geeft een mooi beeld van de opgravingslocatie Limmen-De Krocht. Op de voorgrond boerderij De Westert; op de achtergrond de meanderende Schulpvaart. VLIEGERFOTO TOM KISJES.
Rond het jaar 1000 gebeurde er iets merkwaardigs: de oriëntatie van de percelering verschoof 15˚ naar het noorden (fase 10). Dit wijst op een ingrijpende onderbreking in de nederzettingsontwikkeling over een groter gebied. De reden hiervoor laat zich raden. Had het te maken met een machtswisseling in het grondbezit? Het was na de dood van graaf Arnulf enige tijd onrustig in het graafschap. Of had men last gehad van overstuivingen? In de 12e eeuw breidden de woonerven zich weer uit in oostelijke richting, over de oude achterweg. Dit was de opmaat voor een geleidelijke verschuiving van de bewoning terug naar het hogere deel van de standwal, waar het bijna 500 jaar daarvoor vandaan was gekomen.
De reden voor deze verschuiving is de vernatting van de flank van de strandwal. Door de toegenomen opstuwing van water via het IJ en de Die vanuit het zuiden en via de Zijpe en Rekere vanuit het noorden ontstonden problemen met de afwatering. Hierop wijst niet alleen een laag klei die over de lage strandwal is afgezet, maar ook historische bronnen over ruzies tussen de abdij van Egmond en de Castricummer boeren over het wel of niet doorsteken van de dijk. Op de erven stonden behalve een woonstalhuis meestal ook een enkele schuren en er bevonden zich waterputten. Cirkelvormige greppeltjes geven aan waar landbouwgewassen werden opgeslagen in mijten. De boerderijen en schuren hadden in de Karolingische periode een bescheiden grootte.
In de 10e-11e eeuw verschenen er echter grotere en vooral langere gebouwen. Opmerkelijk daarbij is de bouw op het ‘midden - erf’ van een korte, tweebeukige schuur in de tweede helft van de 10e eeuw, met daarnaast een vrij lang woonstalhuis (fase 8-9). De afwijkende schuur wijst op een extra grote opslagcapaciteit voor landbouwgewassen. Archeologen beschouwen dit als een aanwijzing voor de ligging van een hof of uithof binnen het hofstelsel. Het is daarom verleidelijk om het opvallende erf te beschouwen als een centrale hoeve met een ‘tiendschuur’, toebehorend aan een grootgrondbezitter zoals graaf Dirk II of Arnulf. Deze hadden immers veel grondbezit in Limmen en de nabijgelegen plaatsen Thosan en Smithan, waarvan een deel aan de toen nog jonge abdij van Egmond is geschonken.
De centrale functie van het middenerf uit de tweede helft van de 10e eeuw ging waarschijnlijk verder terug in de tijd. Zo is het in de eerste plaats opvallend dat het voorafgaande erf uit fase 6-7 op deze plaats ook meer opslagschuren had. Ten tweede bevond zich in fase 3-4, vóór de verschuiving van het erf over de achterweg, op dezelfde kavelstrook een afvalkuil van een edelsmid uit de 9e eeuw. Deze zeldzame vondst geeft bovendien de meest waarschijnlijke naam voor de opgraven nederzetting: Smithan. Tenslotte lijkt het geen toeval dat langs de achterzijde van hetzelfde kavel in de 8e eeuw de jongeman werd begraven. Dit alles wijst in de richting van een belangrijkere boerenfamilie die hier woonde, waarvan de latere generaties aangesteld waren als hofmeier.
De grotere boerenbedrijven uit de 11e eeuw (fase 11-13) wijzen op het toegenomen belang van de bemesting van de akkers op de geestgronden; om deze te bemesten waren veel koeien nodig. De afmetingen van de boerderijen namen weer af gedurende de 12e-13e eeuw (fase 14-18). De achterliggende oorzaak lijkt een versnippering van grondbezit, die samenhangt met bevolkingsgroei en de ontmanteling van het uitgestrekte domeingoed van de Hollandse graaf en de Egmondse abdij; de horigen werden juridische vrije personen die pacht betaalden.
Vanaf de Late Middeleeuwen resteerde van deze nederzetting slechts een kleine woonkern vlak langs de doorgaande weg midden over de strandwal. Veranderingen in het grondbezit, het ontstaan van de Limmer Kerkbuurt en de trek van een deel van de bevolking naar de opkomende steden zoals Alkmaar zullen hier debet aan zijn geweest. Op de overgang naar de venige strandvlakte verrees een nieuwe boerderij, genaamd ‘de Westert’. Tot aan het archeologisch onderzoek herinnerde niets meer aan het bestaan van de middeleeuwse nederzetting.
Door de opgravingen is duidelijk geworden dat de inrichting van de aaneengesloten geestgrond in Limmen teruggaat tot de 8e-9e eeuw, de Karolingische tijd, en dynamischer was dan gedacht. De afwijkende perceelsrichting ten opzichte van de voorafgaande Merovingische bewoning wijst op een ingrijpende verandering. De motor hierachter was ongetwijfeld de Karolingische machtsovername. Dit leidde tot de stichting van kerken en de organisatie van grootgrondbezit in hoven.