TWEEDE PRIJS TEKST
Oer-IJ
Eeuwenlang
als uitloper van een getijde stroom:
heer en meester
in dit lage land
Deze verwoester werd verslagen
door mensen handen:
ingedamd, drooggelegd, verbannen
uit deze contreien
Z’n voetsporen, oeroud,
heeft hij echter als grondlagen
-voor altijd onuitwisbaar -
vastgelegd in de bodem,
overal waar hij ooit heerste
Voor wie die kenmerken
hebben leren zien en lezen,
is hij zò nog alom zichtbaar aanwezig
Fietsend of lopend over de lage
of hoger gelegen weggetjes en dijkjes
in dit oude landschap,
staan de bermen in het voorjaar
vol wuivend en sterk geurend
fluitenkruid en raapzaad;
planten van weleer
Echter, achter het geluid van de talloze vogels,
die daar hun habitat hebben of doortrekken,
hoort een enkeling er ook nog altijd
het verre geklots
van zijn ooit zo dreigende water
Die, kil, zwin
Een doodgewone boerensloot:
voor wie niet beter weet,
noch hoe ’t zilt minnend plantje heet,
dat bloeit aardbeienrood
Zout water ging ooit af en aan
op ’t ritme van het tij:
noordwest de zee, het OerIJ oost
opkomend en afgaand
Storm legt er nu het gras slechts plat,
maakt golfjes in de sloot
Geen klok luidt meer om hulp bij nood
in naaste dorp of stad
Wie weten van ’t eertijds geweld
van d’ aanstormende golven,
die hier ooit ’t land bedolven,
dat steeds opnieuw zich heeft hersteld,
kijkt als met röntgen ogen
naar waar hij gaat of staat:
die dijk, die weg, die straat…,
ziet veel van lang vervlogen
Geen ordinaire boerensloot
maar ooit kil, kreek of die:
’n geschied’les voor een elk aan wie
dit landschap zich ontbloot